ECLI:NL:GHSHE:2016:3555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
200.130.436/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contactregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de contactregeling tussen de vader en zijn minderjarige zoon, geboren in 2005. De zaak betreft een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die op 3 december 2015 was gegeven. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft een nieuwe regeling vastgesteld voor de omgang tussen de vader en de minderjarige, maar heeft ook een verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling afgewezen. Dit gebeurde na een periode van miscommunicatie en misverstanden tussen de ouders, die leidden tot het niet tot stand komen van de afgesproken contacten.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie rondom de minderjarige vastgelopen is, waarbij de moeder niet meewerkte aan de contactregeling en de vader in een escalatie terechtkwam. De vader had een kort geding aangespannen, maar dit leidde niet tot de gewenste uitkomst. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is om rust te creëren, totdat hij er klaar voor is om het contact met de vader weer op te bouwen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 augustus 2016
Zaaknummer: F 200.130.436/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/166854 / S RK 11-1169
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.F.A.D.C. Tjalma,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.

17.De beschikking d.d. 3 december 2015

Bij die beschikking heeft het hof de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 april 2013 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd doch uitsluitend zover het betreft de daarin opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen.
Het hof heeft in zoverre opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , de regeling vastgesteld zoals in die beschikking onder rechtsoverweging 15.5. is beschreven en die als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en heeft ten aanzien van [minderjarige 2] ieder verdere beslissing aangehouden tot 1 juni 2016 pro forma, in afwachting van het verloop van de contacten tussen hem en de vader.
Het hof heeft voorts het inleidende verzoek tot het vaststellen tussen de vader en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] afgewezen.
Tot slot heeft het hof het meer of anders verzochte afgewezen.

18.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

18.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het emailbericht van 10 januari 2016 van de vader;
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 23 februari 2016;
- de brief van de vader d.d. 13 mei 2016;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 23 juni 2016.
18.2.
De vader heeft het hof verzocht een opvolgende mondelinge behandeling te bepalen, de advocaat van de moeder heeft het hof verzocht de zaak schriftelijk af te doen. Op grond van hetgeen het hof hierna laat volgen ziet het hof geen aanleiding tot een opvolgende mondelinge behandeling. Het hof zal de zaak bij deze beschikking af doen.

19.De verdere beoordeling

19.1.
In de beschikking van 3 december 2015 heeft het hof onder meer onder rechtsoverweging 15.5. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige 2] een regeling vastgesteld waarbij een regeling tussen de vader en [minderjarige 2] is bepaald waarbij zij gerechtigd tot contact met elkaar op de zaterdag om de week. Het hof heeft vervolgens geconcretiseerd op welke data deze contacten dienen plaats te vinden.
19.2.
Het hof heeft partijen verzocht om het hof vóór 1 juni 2016 te berichten over het verloop van deze contacten tussen de vader en [minderjarige 2] . Voorts heeft het hof aangegeven van de ouders te verwachten dat zij deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan [minderjarige 2] presenteren als een beslissing van het hof en dat zij hieraan hun volle medewerking zullen verlenen. Tevens heeft het hof overwogen dat indien de regeling niet wordt uitgevoerd het hof het geraden acht dat de raad verder gaande maatregelen zal overwegen.
19.3.
Uit de door de vader en de moeder aan het hof verstuurde berichten heeft het hof opgemaakt dat er aangaande de door de hof bepaalde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] door misverstanden en miscommunicatie strubbelingen zijn ontstaan.
Uiteindelijk heeft er geen omgang tussen de vader en [minderjarige 2] plaatsgevonden. Door de vader is gesteld dat dit komt doordat de moeder geen medewerking wilde verlenen aan de uitvoering van de omgang. De moeder heeft dit betwist. Door haar wordt gesteld dat de omgang door vaders toedoen niet tot stand is gekomen.
19.4.
Uit de berichtgeving van de ouders aan het hof valt af te leiden dat de (mis)communicatie rond het eerste contact dat tussen [minderjarige 2] en de vader op 12 december 2015, conform de beschikking van dit hof van 3 december 2015, er toe heeft geleid dat dit contact, alsmede opvolgende contacten, niet meer tot stand zijn gekomen. De vader, verstoken van een advocaat in deze procedure, heeft middels een advocaat een Kort Geding procedure ingeleid waarin de behandeling volgens de vader op 23 maart 2016 zou plaatsvinden. [minderjarige 2] zou, zo stelt de vader, na over dit Kort Geding door de moeder te zijn ingelicht, zijn gaan twijfelen en het beetje contact dat er was (spreken via de telefoon en aanwezigheid van de vader bij het voetballen) is toen helemaal gestopt. Namens de moeder verneemt het hof dat [minderjarige 2] , na alles wat er ook weer na 3 december 2015 is voorgevallen, niet meer met de vader wenst mee te gaan.
20. Het hof overweegt dat de situatie rond [minderjarige 2] nu ook volkomen vast is komen te zitten. De moeder werkt niet mee aan het eerste door het hof vastgelegde contactmoment en zij tracht aan de vader uit te leggen waarom dat zij niet mee werkt. De vader weet dan weer de weg naar een advocaat te vinden die een Kort Geding procedure start; nagelaten wordt het hof te informeren. Er ontstaat een volledige escalatie, met als gevolg dat [minderjarige 2] zich van de vader terug trekt.
Onder deze omstandigheden acht het hof het in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] om hem middels een rechterlijke beslissing te dwingen tot omgang met de vader. In het belang van [minderjarige 2] dient er thans rust te komen totdat [minderjarige 2] er aan toe is om het contact met de vader weer op te bouwen.
De vader heeft ook duidelijk gemaakt dat hij begrijpt dat het voor [minderjarige 2] niet fijn is om elke keer te moeten aangeven dat hij niet mee wil naar de vader. De vader heeft daarbij gesteld dat dit punt voor hem emotioneel ook zwaar weegt. Onder de gegeven omstandigheden laat het hof het belang van [minderjarige 2] bij rust zwaarder wegen dan het belang van de vader bij verder inzetten op contact.
21. Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader ten aanzien van [minderjarige 2] alsnog afwijzen.

20.De beslissing

Het hof:
wijst af het inleidende verzoek tot het vaststellen van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te Heerlen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.J. van Laarhoven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.