De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader heeft geen belemmeringen gekend bij het contact met [dochter] toen zij nog in [woonplaats 1] woonde, terwijl dit betekende dat hij een aantal kilometers door het drukke stadsverkeer moest rijden om [dochter] te halen en te brengen. De afstand [woonplaats 2] - [woonplaats 1] is weliswaar ongeveer 30 kilometer heen en terug, maar voert over een snelweg, die aanzienlijk minder verkeersintensiteit kent dan het stadsverkeer. Bovendien bezocht de vader samen met [dochter] in de auto met regelmaat zijn familie in [plaats] -België, hetgeen een afstand is van twee maal 90 kilometer.
De stelling dat de problemen met het autorijden wellicht in de toekomst het contact met [dochter] in gevaar zou kunnen brengen, is in het heden niet relevant. Vaststaat dat de vader thans geen medische bezwaren heeft tegen autorijden. Indien deze bezwaren wel zouden bestaan, zou de vader [dochter] met het openbaar vervoer kunnen halen en brengen. De reis in trein en bus op zich is ook een vorm van omgang.
Het mogelijke financiële onvermogen van de vader om zijn dochter eenmaal per week te halen en te brengen, is ongeloofwaardig. De vader heeft een inkomen dat aanzienlijk boven een bijstandsinkomen ligt, zodat de kosten voor het halen en brengen geen onoverkomelijk bezwaar voor de omgang met [dochter] mag betekenen.
De vader heeft op woensdagen en in de weekenden omgang met [dochter] . De moeder werkt evenwel niet op woensdagen en in de weekenden, zodat zij dan niet in [woonplaats 1] komt.
Het dubbel rijden voor de moeder zou voor haar dus een extra belasting betekenen.
Dat het contact met [dochter] vanwege de verhuizing volledig zou zijn verbroken, is de vader volledig zelf te verwijten, met name omdat hij weigert [dochter] te halen en te brengen.
De vader speelt zijn visuele handicap uit. Hij heeft op geen enkele manier geprobeerd om in contact te komen met [dochter] .