ECLI:NL:GHSHE:2016:3550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
200.180.229_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarige dochter na beëindiging van relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn dochter werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.L.M. Martens, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en gezamenlijk gezag te verkrijgen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.G. van Ek, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2016 is de minderjarige dochter gehoord, die aangaf de contacten met haar vader te willen voortzetten.

Het hof overweegt dat partijen al meer dan tien jaar niet met elkaar communiceren, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van gezamenlijk gezag. De vader heeft aangevoerd dat hij altijd betrokkenheid heeft gewild, maar het hof concludeert dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag, gezien de gebrekkige communicatie en de risico's die dit met zich meebrengt voor de minderjarige. De moeder heeft gesteld dat het niet in het belang van de dochter is dat de vader met het gezag wordt belast, en het hof sluit zich hierbij aan. De Raad heeft ook aangegeven dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de dochter is.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de moeder haar informatieverplichting jegens de vader moet nakomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 augustus 2016
Zaaknummer: 200.180.229/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/204121 / FA RK 15-993
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.M. Martens,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. J.G. van Ek.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 november 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat partijen gezamenlijk belast worden met het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen [dochter] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 december 2015, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Martens;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de inmiddels beëindigde relatie van partijen is op [geboortedatum] 2003 te [woonplaats 1] [dochter] (hierna: [dochter] ) geboren.
De vader heeft [dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [dochter] uit.
[dochter] woont bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [dochter] , afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank gesteld dat bij gezamenlijk gezag sprake moet zijn van een duidelijke wens tot betrokkenheid en dat niet is gebleken dat de vader gedurende de afgelopen 12 jaar behoefte heeft gehad om met het gezag te worden belast. Voor zover de voorwaarde van betrokkenheid al gesteld kan worden, heeft de vader de wens tot betrokkenheid bij [dochter] altijd gehad.
De vader wil zich niet met de dagelijkse gang van zaken bemoeien of zaken blokkeren. Gezag brengt met zich het recht en de plicht het kind op te voeden. Dat wil de vader graag en hij wil haar behoeden voor wat hij beschouwt als onwenselijk. Dat hij daaraan, door geen toestemming daartoe te geven, uitvoering kan geven lijkt nu juist inherent aan opvoeden. Het geeft [dochter] ook onderhandelingsmogelijkheden, als zij van de moeder een nee krijgt, kan zij altijd nog naar de vader.
Een gebrek aan communicatie is onvoldoende om niet samen met het gezag te worden belast. De vader wil de communicatie verbeteren.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is niet in het belang van [dochter] dat de vader mede met het gezag wordt belast.
Partijen communiceren sedert jaren niet met elkaar. De moeder heeft de afgelopen jaren alle beslissingen betreffende [dochter] alleen en zonder overleg met de vader genomen. Nu er geen communicatie is tussen partijen, is er geen basis voor gezamenlijk gezag. Pogingen om daarvoor maatschappelijk werk in te schakelen zijn gestrand omdat de vader daar onvoldoende medewerking aan verleende.
Omdat de communicatie tussen partijen ontbreekt, is het risico aanwezig dat [dochter] klem komt te zitten tussen de ouders bij gezamenlijk gezag, te meer als de vader zaken gaat blokkeren zonder dat daarover overleg wordt gevoerd met de vrouw.
3.6.
De raad stelt zich ter zitting op het standpunt dat gezamenlijk gezag niet in het belang is van [dochter] , nu partijen al tien jaar niet meer met elkaar communiceren en de huidige situatie geen problemen geeft.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kinderen uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders betekent niet zonder meer dat het in het belang van de kinderen is dat het ouderlijk gezag aan één van de ouders dient te worden toegekend.
3.7.3.
Vaststaat dat partijen al ruim tien jaar niet meer met elkaar communiceren. Op het in 2013 door de raad in het kader van de omgang aan partijen gegeven advies om met hulp van het Algemeen Maatschappelijk Werk de onderlinge communicatie te verbeteren, hebben partijen niet de benodigde actie ondernomen. Partijen verwijten elkaar dat deze hulpverlening niet is opgestart.
Ondanks het gebrek aan communicatie tussen partijen, heeft [dochter] op regelmatige basis, eenmaal per veertien dagen op zaterdag, contact met de vader. In voornoemd gesprek heeft [dochter] aan het hof aangegeven dat zij de contacten met haar vader wil continueren. Tevens heeft zij aangegeven door de moeder te worden vrijgelaten in de contacten met de vader. De huidige situatie is voor haar vertrouwd en, zo heeft zij gesteld, goed.
De moeder wantrouwt de motieven van de vader tot zijn verzoek; zij stelt dat de vader haar alleen maar wil tegenwerken. Hoewel de vader stelt dat hij zich niet met de dagelijkse opvoeding van [dochter] wil bemoeien, geeft hij aan dat hij [dochter] wil behoeden voor wat in zijn ogen onwenselijk is en dat hij [dochter] onderhandelingsmogelijkheden wil bieden: als zij van de moeder een nee krijgt, kan zij altijd nog naar de vader.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande, niet voldaan aan het vereiste voor een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, te weten dat partijen ten minste in staat zijn gezamenlijk te overleggen en afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van [dochter] en beslissingen van enig belang samen te kunnen nemen. Partijen communiceren niet met elkaar en voor het hof is genoegzaam komen vast te staan dat deze situatie niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren. De vader noch de moeder heeft in de afgelopen jaren serieus initiatief getoond om de onderlinge verstandhouding in het belang van [dochter] te verbeteren.
Daarbij komt het het hof – gelet op hetgeen de vader zowel bij de rechtbank als bij het hof heeft verklaard over de wijze waarop hij zijn gezag zal gaan uitoefenen - niet ondenkbaar voor dat de vader zich nadrukkelijk zal manifesteren als hij het ouderlijk gezag heeft. Hierdoor bestaat een groot risico dat er tussen partijen spanningen ontstaan, hetgeen niet in het belang is van [dochter] . Dit geldt temeer nu [dochter] , als gevolg van het gebrek aan communicatie tussen partijen, (reeds in de huidige situatie) als de brenger van boodschappen over en weer fungeert. Voorts ontstaat het reële gevaar dat [dochter] geconfronteerd gaat worden met verschillende opvoedstijlen en met name ook de verschillende wijze waarop omgegaan zal worden met gezagskwesties, hetgeen veel onrust tot gevolg zal hebben.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat afwijzing van het verzoek van de vader in het belang van [dochter] noodzakelijk is.
3.8.
Ter zitting is gebleken dat de moeder op zeker moment geen gevolg meer heeft gegeven aan haar aanbod om de vader regelmatig per mail te informeren over [dochter] . Het hof wijst de moeder er op dat zij er ingevolge artikel 1:377b lid 1 en 2 BW toe is gehouden de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [dochter] . Het hof gaat ervan uit dat de moeder deze informatieverplichting nu gaat nakomen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 augustus 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.