In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn dochter werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.L.M. Martens, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en gezamenlijk gezag te verkrijgen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.G. van Ek, heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2016 is de minderjarige dochter gehoord, die aangaf de contacten met haar vader te willen voortzetten.
Het hof overweegt dat partijen al meer dan tien jaar niet met elkaar communiceren, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van gezamenlijk gezag. De vader heeft aangevoerd dat hij altijd betrokkenheid heeft gewild, maar het hof concludeert dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag, gezien de gebrekkige communicatie en de risico's die dit met zich meebrengt voor de minderjarige. De moeder heeft gesteld dat het niet in het belang van de dochter is dat de vader met het gezag wordt belast, en het hof sluit zich hierbij aan. De Raad heeft ook aangegeven dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de dochter is.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de moeder haar informatieverplichting jegens de vader moet nakomen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.