ECLI:NL:GHSHE:2016:3479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
4 augustus 2016
Zaaknummer
200 190 939_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en rechtsgevolgen van overlijden werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van OCI B.V. tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin de arbeidsovereenkomst van de heer [vader van de verweerders] met OCI is ontbonden. De heer [vader van de verweerders] was in dienst bij OCI en is op 4 februari 2016 overleden. De kantonrechter heeft op 5 februari 2016 de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 april 2016 en OCI veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 76.000,00. OCI heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat de arbeidsovereenkomst reeds van rechtswege was geëindigd door het overlijden van de werknemer op 4 februari 2016, en dat de kantonrechter niet bevoegd was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden na het overlijden van de werknemer.

Het hof heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad eindigde door de dood van de werknemer, zoals bepaald in artikel 7:674 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet meer kon ontbinden, omdat deze al was geëindigd vóór de datum van ontbinding. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en wijst alle verzoeken van OCI in eerste aanleg alsnog af. Tevens wordt verklaard dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 4 februari 2016 door het overlijden van de werknemer. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 augustus 2016
Zaaknummer : 200.190.939/01
Zaaknummer eerste aanleg : 4664083 / AZ VERZ 15-333
in de zaak in hoger beroep van:
OCI [OCI] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als OCI,
advocaat: mr. E.V.C. Savelkoul te Heerlen,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [verweerder 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

3. [verweerder 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
hierna aan te duiden als de erven [verweerders] ,
advocaat: mr. L.J.H. Stein te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2016;
- de faxbrief van mr. Savelkoul, ingekomen ter griffie op 6 juni 2016, met als bijlage een brief van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 10 februari 2016, waarin wordt bericht dat geen proces-verbaal is opgemaakt van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 juni 2016;
  • de faxbrief van mr. Stein, ingekomen ter griffie op 22 juli 2016 dat wat de erven [verweerders] betreft de mondelinge behandeling in hoger beroep geen doorgang behoeft te hebben;
  • de faxbrief van mr. Savelkoul, ingekomen ter griffie op 22 juli 2016, dat OCI evenmin prijs stelt op een mondelinge behandeling in hoger beroep.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De erven [verweerders] zijn de kinderen van wijlen de heer [vader van de verweerders] (hierna: [vader van de verweerders] ).
3.1.2.
[vader van de verweerders] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 februari 1981 bij de rechtsvoorganger van OCI in dienst getreden. Hij vervulde laatstelijk de functie van Urean verlader tegen een salaris van € 3.888,00 bruto per maand, inclusief emolumenten.
3.1.3.
OCI heeft in eerste aanleg verzocht de arbeidsovereenkomst tussen OCI en [vader van de verweerders] te ontbinden en te bepalen dat [vader van de verweerders] geen recht heeft op een transitievergoeding.
3.1.4.
[vader van de verweerders] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek van OCI. Voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen OCI en [vader van de verweerders] zal ontbinden, heeft [vader van de verweerders] verzocht hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
3.1.5.
Op 4 februari 2016 is [vader van de verweerders] dood aangetroffen in zijn woning.
3.1.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 5 februari 2016 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen OCI en [vader van de verweerders] ontbonden met ingang van 1 april 2016 en OCI veroordeeld om aan [vader van de verweerders] een transitievergoeding te betalen van € 76.000,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente. De verzochte billijke vergoeding is afgewezen.
3.2.
OCI is van deze beschikking tijdig in hoger beroep gekomen. OCI heeft in hoger beroep vier als grieven aangeduide gronden aangevoerd. OCI heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking:
- te
vernietigenten aanzien van de door OCI bestreden vermelding van de feiten, dan wel te bekrachtigen met verbetering ten aanzien van de door OCI bestreden vermelding van de feiten;
- te
bekrachtigenten aanzien van de afwijzing van verzoeken van [vader van de verweerders] ;
- te
vernietigenvoor zover daarbij verzoeken van OCI zijn toegewezen, althans vast te stellen dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft toegewezen, en, opnieuw rechtdoende:
- te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 4 februari 2016 door het overlijden van [vader van de verweerders] ;
- het verzoek van OCI om de arbeidsovereenkomst tussen partijen dadelijk te ontbinden, af te wijzen;
- te
vernietigenvoor zover daarbij verzoeken van [vader van de verweerders] zijn toegewezen, althans vast te stellen dat de kantonrechter het verzoek tot veroordeling tot betaling van de transitievergoeding ten onrechte heeft toegewezen, en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat OCI geen transitievergoeding aan (de erven van) [vader van de verweerders] verschuldigd is;
- te
bekrachtigenten aanzien van de afwijzing van de overige verzoeken van OCI,
te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten in beide instanties draagt.
3.3.
De erven [verweerders] hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en hebben verzocht te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten in beide instanties draagt.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.
Het hoger beroep komt er in de kern op neer dat de arbeidsovereenkomst niet meer ontbonden kon worden, omdat deze al was geëindigd vóór de datum van ontbinding en zelfs vóór de bestreden beschikking. Immers [vader van de verweerders] is op 4 februari 2016 dood aangetroffen in zijn woning. Artikel 7:674 lid 1 BW bepaalt dat de arbeidsovereenkomst eindigt door de dood van de werknemer. De arbeidsovereenkomst tussen OCI en [vader van de verweerders] is derhalve van rechtswege geëindigd op 4 februari 2016. De kantonrechter kon de arbeidsovereenkomst op 5 februari 2016 dan ook niet meer ontbinden met ingang van 1 april 2016. Het hoger beroep slaagt derhalve.
3.6.
Dat betekent dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat alle verzoeken zoals in eerste aanleg geformuleerd alsnog moeten worden afgewezen. De in hoger beroep gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen.
3.7.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alle in eerste aanleg geformuleerde verzoeken alsnog af;
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 4 februari 2016 door het overlijden van [vader van de verweerders] ;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. van Ham, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.