In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de ontruiming van een bedrijfsruimte. De appellant, die huurde van de geïntimeerde, had een huurovereenkomst die eindigde op 19 april 2014. De ontruiming was aangezegd voor 1 augustus 2014, maar de appellant vroeg om schorsing van de executie van de ontruimingsbeschikking, omdat hij stelde dat er nieuwe feiten waren die de eerdere beslissing beïnvloedden. De voorzieningenrechter had de vordering van de appellant afgewezen, en de appellant ging in hoger beroep. Het hof overweegt dat de maatstaf van Ritzen-Hoekstra niet van toepassing is, omdat de beschikking van 27 november 2015 onherroepelijk is en er geen hoger beroep tegen openstaat. De appellant had niet aangetoond dat er sprake was van een juridische of feitelijke misslag die de schorsing van de executie zou rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de appellant zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijft en dat de geïntimeerde recht heeft op executie van de beschikking. De grieven van de appellant falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellant in de proceskosten wordt veroordeeld.