ECLI:NL:GHSHE:2016:3258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.187.771_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van de schadestaatprocedure in afwachting van cassatieberoep

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2016, betreft het een hoger beroep in een schadestaatprocedure tussen Stichting Wonen Limburg en Bouw & Ontwikkeling B.V. Het hof behandelt een incident waarin Bouw & Ontwikkeling B.V. verzoekt om de schadestaatprocedure aan te houden totdat de Hoge Raad heeft beslist op het door hen ingestelde cassatieberoep tegen een eerder arrest van het hof. Dit eerdere arrest, van 12 januari 2016, had betrekking op de hoofdzaak waarin werd geoordeeld dat Wonen Limburg niet tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst. De schadestaatprocedure is bedoeld om de inhoud en omvang van de schadevergoeding vast te stellen die voortvloeit uit de hoofdprocedure. Het hof oordeelt dat de uitkomst van de cassatieprocedure bepalend is voor de schadestaatprocedure en dat het in het belang van een efficiënte procesvoering is om de procedure aan te houden. Het hof wijst het verzoek van Wonen Limburg om de procedure voort te zetten af, omdat zij geen voldoende belang heeft gesteld. De zaak wordt ambtshalve doorgehaald op de rol en partijen kunnen de zaak opnieuw op de rol plaatsen na de beslissing van de Hoge Raad. De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.771/01
arrest van 26 juli 2016
gewezen in het incident
in de zaak van
Stichting Wonen Limburg voorheen genaamd Woningstichting Urmond,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[bouw & ontwikkeling] Bouw & Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 december 2015 en het aanvullend vonnis van 20 januari 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel – Wonen Limburg – als gedaagde en geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/196114 / HA ZA 14-544)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de brief van [geïntimeerde] van 19 april 2016 met bijlagen;
  • de brief van [geïntimeerde] van 12 mei 2016 met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende incidentele vordering tot schorsing met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident (hierin verwijst Wonen Limburg naar haar brief van 25 april 2016. Het hof heeft van deze brief uitsluitend kennis genomen via productie 2 bij de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van [geïntimeerde] ).
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[geïntimeerde] verzoekt het hof de schadestaatprocedure aan te houden respectievelijk ambtshalve te royeren totdat de Hoge Raad heeft beslist op het door [geïntimeerde] ingestelde cassatieberoep tegen het arrest van dit hof van 12 januari 2016 (zaaknummer 200.148.732/01) waarin over de hoofdzaak is beslist en waarbij het vonnis van de rechtbank Limburg van 5 februari 2014 (zaaknummer C/03/173782 / HAZA 12-321) is vernietigd en – kort gezegd – is geoordeeld dat Wonen Limburg niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
3.2.
De schadestaatprocedure is een procedure waarin de vaststelling van de inhoud en omvang van de in de hoofdprocedure vastgestelde verplichting tot schadevergoeding aan de orde is. In die zin is de schadestaatprocedure een vervolg op de hoofdprocedure en is de hoofdprocedure onlosmakelijk verbonden met de schadestaatprocedure. Het arrest van 12 januari 2016 van dit hof vormt de basis voor de onderhavige schadestaatprocedure. Tegen het arrest van 12 januari 2016 heeft [geïntimeerde] echter cassatieberoep ingesteld. Nu de uitkomst van de cassatieprocedure bepalend is voor de schadestaatprocedure ziet het hof aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden totdat is beslist op het cassatieberoep.
De omstandigheid dat een eerder verzoek van [geïntimeerde] door de rolraadsheer is afgewezen, vormt naar het oordeel van het hof geen argument om niet tot aanhouding van de onderhavige procedure over te gaan. Dat eerdere verzoek is afgewezen omdat Wonen Limburg niet instemde met doorhaling zodat de voor die doorhaling vereiste eenstemmigheid van partijen ontbrak.
Uit het oogpunt van een efficiënte procesvoering (kosten en tijd) verdient het naar het oordeel van het hof aanbeveling om de schadestaatprocedure te vervolgen nadat is beslist op de cassatieprocedure. Het standpunt dat de rechter in de schadestaatprocedure moet afwachten past bij de door wetgever en Hoge Raad aangegeven verhouding tussen hoofdzaak en schadestaatprocedure, waarbij de hoofdzaak leidend is (Prof. mr. dr. ir. T.F.E. Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure (BPP nr. 14) 2012/5.2.5).
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] belang bij deze aanhouding heeft teneinde te voorkomen dat thans in de schadestaat in hoogste feitelijke instantie zal worden beslist terwijl de uitkomst van de hoofdzaak nog niet onherroepelijk is. Wonen Limburg heeft hiertegenover geen voldoende eigen belang gesteld om tot snelle afdoening van de zaak te geraken. Weliswaar is Wonen Limburg bij vonnis veroordeeld om aan [geïntimeerde] een substantieel bedrag te betalen, maar Wonen Limburg heeft niet aangevoerd dat zij vreest dat [geïntimeerde] tijdens de aanhouding van de procedure tot tenuitvoerlegging van het rechtbankvonnis zal overgaan. In het verlengde van hetgeen [geïntimeerde] in haar incidentele memorie van 31 mei 2016 onder 9 en 10 heeft aangevoerd ligt het ook niet voor de hand dat [geïntimeerde] thans tot tenuitvoerlegging zal overgaan.
3.3.
De verzochte aanhouding zal dus worden toegewezen in die zin dat de zaak ambtshalve zal worden doorgehaald op de rol. Nadat de Hoge Raad op het cassatieberoep zal hebben beslist zal het partijen vrijstaan de zaak weer op de rol te plaatsen.
Het gevorderde uitstel voor het nemen van de memorie van antwoord zal worden afgewezen bij gebrek aan belang, nu de memorie van antwoord reeds door [geïntimeerde] is genomen.
3.4.
De beslissing over de proceskosten in dit incident zal worden aangehouden.
In de hoofdzaak
3.5.
Het hof houdt iedere beslissing in de zaak aan in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de cassatieprocedure.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident en in de hoofdzaak:
haalt de zaak ambtshalve door op de rol;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aan;
wijst af het meer of anders in het incident gevorderde;
houdt iedere overige beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, S.M.A.M. Venhuizen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer