ECLI:NL:GHSHE:2016:3234

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.141.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar saneringskosten van erfgoedpark na verwijzing door Hoge Raad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, zijn de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater] in hoger beroep gegaan tegen [Beheer] Beheer B.V. en andere geïntimeerden. De zaak betreft een deskundigenonderzoek naar de saneringskosten van een erfgoedpark, waarbij de Hoge Raad eerder een arrest heeft gewezen dat leidde tot deze procedure. Het hof heeft in een tussenarrest van 9 februari 2016 bepaald dat er een deskundige benoemd moet worden om de hoogte van de saneringskosten in 2006-2007 vast te stellen. De appellanten en geïntimeerden hebben verschillende deskundigen voorgesteld, maar het hof heeft uiteindelijk ing. R. Broomans benoemd als deskundige. Het hof heeft de deskundige gevraagd om specifieke vragen te beantwoorden over de saneringskosten, rekening houdend met de milieuwetgeving en de staat van het erfgoedpark in de betreffende periode. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 6.655,-, die door de appellanten moeten worden voorgeschoten. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.141.972/01
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van

1.De gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater] ,

2.
[appellante 2] (wettelijk erfgenaam van voornoemde [erflater] ),
3.
[appellante 3] (wettelijk erfgenaam van voornoemde [erflater] ),
appellanten sub 1 woonplaats kiezende te [woonplaats 1] , appellante sub 2 wonende te [woonplaats 2] (Italië) en appellante sub 3 wonende te [woonplaats 3] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek te Groningen,
tegen

1.[Beheer] Beheer B.V.,

niet verschenen,
2.
Mr Cornelis Hendrik Johannes van der Maasin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[geïntimeerde] Bouw B.V.,
3.
Mr Cornelis Hendrik Johannes van der Maasin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[geïntimeerde] Vastgoed B.V.
geïntimeerde 1 gevestigd te [vestigingsplaats] , geïntimeerde 2 en 3 wonende dan wel gevestigd te [woonplaats 4] dan wel [woonplaats 5] ,
geïntimeerden,
advocaat geïntimeerden sub 2 en 3: mr. O.M.M. Philips te Haren,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 februari 2016 in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij onder zaaknummer 12/04232 gewezen arrest van 24 januari 2014, waarbij is vernietigd het arrest van het toenmalige hof Leeuwarden van 1 mei 2012, gewezen onder zaaknummer 200.046.472, in hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Groningen van 22 april 2009 en het herstelvonnis van 24 juni 2009 dat enkel betrekking heeft op de proceskosten, gewezen onder zaaknr/rolnr. 99565 / HA ZA 08-78.
Appellanten zullen hierna tezamen worden aangeduid als [appellante 3] (enkelvoud). Geïntimeerden zullen hierna tezamen worden aangeduid als [Beheer] c.s., geïntimeerden sub 2 en 3 tezamen als [geïntimeerde] c.s., geïntimeerde sub 1 als [Beheer] B.V., geïntimeerde sub 2 als [geïntimeerde] Bouw B.V. en geïntimeerde sub 3 als Vastgoed B.V.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

6.Het verloop na het tussenarrest van 9 februari 2016

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het genoemde tussenarrest van 9 februari 2016;
  • de zijdens [appellante 3] genomen akte met producties;
  • de zijdens [geïntimeerde] c.s. genomen akte uitlating.
Vervolgens is bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen.

7.De beoordeling

7.1
Het hof verstaat dat in rov. 4.1 sub q van het tussenarrest niet moet worden gelezen
… subsidie toegekend aan [geïntimeerde] c.s. …” maar
“… subsidie toegekend aan [geïntimeerde] c.s. …” en dat in rov. 4.2.2 in de vierde regel niet moet worden gelezen “
gelden” maar “
geleden”. [appellante 3] heeft in de door hem genomen akte verzocht om te mogen antwoorden op de door [geïntimeerde] c.s. genomen akte. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. In het tussenarrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld om gelijktijdig een akte te nemen waarin zij zich, bij voorkeur eensluidend, kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de te stellen vragen. Partijen hebben die gelegenheid benut en zij zijn het kennelijk niet eens geworden over de persoon van de te benoemen deskundige noch over de vraagstelling. Het is thans aan het hof om hierover te beslissen.
7.2.1
Het hof heeft in voornoemd tussenarrest, voor zover thans van belang, overwogen dat indien het zich rond 2006 in voldoende mate van waarschijnlijkheid liet aanzien dat [erfgoedpark] nog voor minimaal € 800.000,- gesaneerd diende te worden alvorens daar iets mee kon worden gedaan, niet zonder meer blijkt van het bestaan van feiten waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] c.s. ten tijde van de koop van [erfgoedpark] wisten of hadden moeten weten dat [appellante 3] zou worden benadeeld en/of dat sprake is van een rechtshandeling om niet. Het kwam het hof vervolgens geraden voor om een deskundige de vraag te laten beantwoorden wat met inachtneming van hetgeen is opgenomen in het tussenarrest in rov. 4.1 sub l en p, onder “II KOOPPRIJS”, sub 2 de minimale hoogte zou zijn van de te maken saneringskosten in 2006-2007 van [erfgoedpark] . Partijen zijn daarna in staat gesteld om zich uit te laten over deze aan de deskundige te stellen vraag en over eventueel andere aan de deskundige te stellen vragen, het aantal en de persoon/personen van te benoemen deskundigen.
7.2.2
[appellante 3] heeft de volgende vragen voorgesteld:
1. Kunt u, met inachtneming van hetgeen daarover al is geconcludeerd in rapporten van [Ingenieursbureau] van 18 februari 2011 en Terrascan van 18 januari 2011, gefundeerd en concreet beoordelen wat de minimale hoogte van de te maken saneringskosten in deze zaak was, bij een prijspeil 2006/2007?
2. Voor zover u bij de becijfering van de minimale hoogte van deze saneringskosten tot een (significant) ander oordeel komt dan de twee hiervoor genoemde rapporteurs: wat is de reden dat u tot een andere berekening komt? U wordt verzocht om daarbij aan te geven of de door de voornoemde rapporteurs geschreven methodes en technieken deugdelijk zijn en, zo nee, waarom niet.
3. Zijn er nog andere aspecten van belang voor beantwoording van de door het hof gestelde vragen? Adviseert u op enig onderdeel nog nader onderzoek of nadere raadpleging van deskundigen? Zo ja, welk(e)?
7.2.3
[geïntimeerde] c.s. hebben de volgende vragen voorgesteld:
1. Kunt u op eigen kracht (dus zonder rekening te houden met de eerdere kostenraming van DHV) concreet en gemotiveerd aangeven wat de hoogte van de te maken saneringskosten in 2006-2007 naar het toenmalige prijspeil van [erfgoedpark] was, met inachtneming van hetgeen in het tussenarrest in rov. 4.1 sub l en p, onder “II KOOPPRIJS”, sub 2 is vermeld over de term saneringskosten en rekening houdend met de staat van [erfgoedpark] in 2006/2007 vóór de renoveringswerkzaamheden?
2. Kunt u, voor het geval dat deze door u berekende kosten substantieel afwijken van de kosten die eerder door DHV zijn berekend, concreet en gemotiveerd aangeven waardoor deze afwijking wordt veroorzaakt?
3. Kunt u gemotiveerd aangeven of er feiten en omstandigheden zijn aan de hand waarvan moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] c.s. en [Beheer] B.V. destijds niet op het rapport hadden mogen vertrouwen?
7.2.4
Beide partijen hebben bij vraag 1 vermeld dat met de term “saneringskosten” wordt verstaan “alle ter plaatse van het registergoed daadwerkelijk te maken saneringskosten tot een waarde die krachtens de ten tijde van het verrichten van de saneringswerkzaamheden geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak nodig/vereist is voor het gebruik van het registergoed als industriegrond”. Het hof zal partijen hierin volgen.
7.3
De door partijen voorgestelde vragen 1 en 2 zijn inhoudelijk min of meer gelijk. Het hof acht termen aanwezig om die vragen als volgt aan de deskundige voor te leggen, waarbij met de term saneringskosten wordt bedoeld “alle ter plaatse van het registergoed daadwerkelijk te maken saneringskosten tot een waarde die krachtens de ten tijde van het verrichten van de saneringswerkzaamheden geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak nodig/vereist is voor het gebruik van het registergoed als industriegrond”:
1. Wat is naar uw onderbouwde mening en met inachtneming van hetgeen in het tussenarrest van 9 februari 2016 in rechtsoverweging 4.1 sub l en in rechtsoverweging 4.1 sub p, onder “II KOOPPRIJS”, sub 2 is vermeld, de hoogte van de te maken saneringskosten in 2006-2007 naar het toenmalige prijspeil, van [erfgoedpark] ? U dient daarbij rekening te houden met de staat van [erfgoedpark] in 2006/2007 vóórdat de renovatiewerkzaamheden werden verricht.
2. Indien en voor zover u tot wezenlijk andere bedragen komt dan de bedragen genoemd in de rapporten van [Ingenieursbureau] van 18 februari 2011, van Terrascan van 18 januari 2011 en/of van DHV van 15 juni 2007, op grond waarvan bent u dan tot een andere berekening gekomen? Het hof zal de deskundige als slotvraag, dus vraag 3, vragen of hij verder nog opmerkingen heeft die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak. Die vraag heeft min of meer dezelfde strekking als de door [appellante 3] voorgestelde vraag 3. De door [geïntimeerde] c.s. voorgestelde vraag 3 zal niet aan de deskundige worden gesteld. Het is niet aan de deskundige om [geïntimeerde] c.s. en [Beheer] B.V. te wijzen op feiten en omstandigheden aan de hand waarvan moet worden geoordeeld dat zij niet op het door DHV opgemaakte rapport hadden mogen vertrouwen.
7.4
Beide partijen hebben benoeming van één deskundige voorgesteld, waarin het hof hen zal volgen. [appellante 3] heeft voorgesteld ir. [deskundige 1] en [geïntimeerde] c.s. hebben voorgesteld [deskundige 2] . Nu partijen kennelijk geen overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent de persoon van de deskundige zal het hof een niet door partijen genoemde deskundige benoemen en wel ing. R. Broomans. Het hof ziet geen aanleiding om partijen nog op de naam van de deskundige te laten reageren zoals door [appellante 3] is verzocht
7.5
Het hof blijft bij zijn in rov. 4.10.2 in het tussenarrest van 9 februari 2016 vermelde oordeel dat [appellante 3] de deskundigenkosten dient voor te schieten.
7.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de hierna in dit arrest geformuleerde vragen en benoemt in deze tot deskundige:
de heer ing. R. Broomans,
[adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoekt de deskundige Broomans om gemotiveerd de volgende vragen te beantwoorden, waarbij met de term saneringskosten wordt bedoeld “alle ter plaatse van het registergoed daadwerkelijk te maken saneringskosten tot een waarde die krachtens de ten tijde van het verrichten van de saneringswerkzaamheden geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak nodig/vereist is voor het gebruik van het registergoed als industriegrond”:
1. Wat is naar uw onderbouwde mening en met inachtneming van hetgeen in het tussenarrest van 9 februari 2016 in rechtsoverweging 4.1 sub l en rechtsoverweging 4.1 sub p, onder “II KOOPPRIJS”, sub 2 is vermeld, de hoogte van de te maken saneringskosten in 2006-2007 naar het toenmalige prijspeil, van [erfgoedpark] ? U dient daarbij rekening te houden met de staat van [erfgoedpark] in 2006/2007 vóórdat de renovatiewerkzaamheden werden verricht.
2. indien en voor zover u tot wezenlijk andere bedragen komt dan de bedragen genoemd in de rapporten van [Ingenieursbureau] van 18 februari 2011, van Terrascan van 18 januari 2011 en/of van DHV van 15 juni 2007, op grond waarvan bent u dan tot een andere berekening gekomen?
3. Heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 6.655,- inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [appellante 3] het hiervoor genoemde bedrag van € 6.655,- zal overmaken binnen veertien (14) dagen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.R. Sijmonsma tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, D.A.E.M. Hulskes en Th.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer