7.1Partijen hebben zich uitgelaten over de bij het tussenarrest van 24 november 2015 aangekondigde deskundigenonderzoeken. Voor wat betreft het onderzoek naar kort gezegd, de liquiditeitspositie van M.E. Beheer omstreeks mei - augustus 2005 hebben M.E. Beheer c.s. meegedeeld geen andere vragen te hebben dan de vragen die het hof in het genoemde tussenarrest in r.o. 4.7.5 heeft voorgesteld en wel de volgende:
a. welke onbetwiste schulden had M.E. Beheer tot 9 augustus 2005 en op welke datum dienden deze te worden betaald;
b. welke betwiste schulden had M.E. Beheer tot 9 augustus 2005 en op welke datum dienden deze volgens de crediteur te worden betaald;
c. hoe was de liquiditeitspositie van M.E. Beheer in de periode 1 januari 2005 tot 9 augustus 2005;
d. indien de liquiditeitspositie in relatie tot de schulden onvoldoende was, welke maatregelen waren mogelijk geweest om deze positie te verbeteren; Indien meerdere maatregelen mogelijk waren (zie bijvoorbeeld pag. 21-22 van het rapport Buter) kunt u dan gemotiveerd een rangorde geven van de meest voor de hand liggende maatregelen om de liquiditeitspositie te verbeteren;
e. hebben de overeenkomsten van 9 augustus 2005 de liquiditeitspositie van M.E. Beheer verbeterd, en, zo ja, welke plaats nemen deze overeenkomsten in op de hiervoor genoemde rangorde van de meest voor de hand liggende maatregelen om de liquiditeitspositie te verbeteren?
f. zijn de twee op 9 augustus 2005 gesloten overeenkomsten gesloten tegen een voor M.E. Beheer redelijke prijs, waarbij u voor wat betreft de prijs voor de Belgische vennootschappen geen aandacht dient te slaan op hetgeen in r.o. 4.9 van het tussenarrest van 24 november 2015 is geoordeeld.
M.E. Beheer heeft wel meegedeeld dat de vragen a, b en c van feitelijke aard zijn en door een accountant zouden kunnen worden beantwoord. De vragen d, e en f doen M.E. Beheer c.s. denken aan een door de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam te bepalen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken zoals bedoeld in art. 2: 345 lid 1 BW. Voor de beantwoording van die drie vragen dient de te benoemen deskundige volgens M.E. Beheer c.s. neutraal, ondernemingsrechtelijk onderlegd en (zeer) kritisch te zijn.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben voorgesteld om de vragen a en b als volgt te laten luiden:
a. welke onbetwiste schulden
en voorzienbare toekomstige verplichtingenhad M.E. Beheer tot 9 augustus 2005 en op welke datum dienden deze te worden betaald;
b. welke betwiste schulden
en voorzienbare toekomstige verplichtingenhad M.E. Beheer tot 9 augustus 2005 en op welke datum dienden deze volgens de crediteur te worden betaald;
De cursieve woorden zijn de door [geïntimeerde 1] c.s. gewenste toevoegingen. Het hof acht die toevoegingen nuttig en zal de vragen aldus aan de deskundige voorleggen.
Ter zake vraag c hebben [geïntimeerde 1] c.s. geen op dit moment relevante opmerkingen gemaakt.
Ter zake de vragen d en e hebben [geïntimeerde 1] c.s. aangevoerd dat de wijze waarop die vragen zijn geformuleerd mogelijk leidt tot miskenning van het feit dat de lat voor bestuurdersaansprakelijkheid hoog ligt en dat de bestuurder pas aansprakelijk is indien hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof heeft nota genomen van die mogelijkheid van miskenning, maar acht deze niet voldoende reëel om de vragen d en e te formuleren zoals [geïntimeerde 1] c.s. hebben voorgesteld, zodat het hof de deskundige deze twee vragen zal voorleggen zoals die door het hof in het tussenarrest van 24 november 2015 zijn geformuleerd.
[geïntimeerde 1] c.s. stellen voor om vraag f te formuleren als volgt:
“
zijn de twee op 9 augustus 2005 gesloten overeenkomsten – mede gelet op de bestaande contractuele afspraken met [geïntimeerde 3] en zijn nauwe betrokkenheid bij de vastgoedprojecten - gesloten tegen een voor M.E. Beheer redelijke prijs? U dient tevens acht (…) te slaan op externe economische omstandigheden. U hoeft voor wat betreft de prijs voor de Belgische vennootschappen geen aandacht (…) te slaan op hetgeen hierna in r.o. 4.9 is geoordeeld.”.
Het hof zal dit voorstel niet volgen omdat [geïntimeerde 1] c.s. hiermee meer beperkingen in de vraag verwerken dan het hof juist oordeelt. Het hof zal de vraag handhaven zoals zij is geformuleerd in het tussenarrest van 24 november 2015.
[geïntimeerde 1] c.s. zijn van mening, zo begrijpt het hof, dat één deskundige in staat is de vragen a tot en met f te beantwoorden indien die deskundige primair een achtergrond heeft als registeraccountant.
Het hof is van oordeel dat de vragen zodanig verschillend zijn, dat het geraden voorkomt om de vragen a, b en c te laten beantwoorden door een registeraccountant en wel mr. drs. P.A. van Steensel .
De vragen d, e en f dienen te worden beantwoord door een persoon die in elk geval kennis heeft van het besturen van een onderneming als M.E. Beheer. Na consultatie van de Ondernemingskamer van het hof Amsterdam heeft het hof de deskundige drs. P. Hoiting bereid gevonden om de vragen d, e en f te beantwoorden. Het hof overweegt voor alle duidelijkheid dat de deskundigen elkaar over en weer mogen raadplegen, waarbij zij in hun rapporten wel van een en ander verslag dienen te doen.