In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, tegen de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De zaak betreft de betaling van achterstallige pensioenpremies over de jaren 2009 en 2010. De appellanten hebben in eerdere procedures betoogd dat zij een bedrag van € 23.420,- en € 18.345,38 hebben voldaan aan pensioenpremies, maar de Stichting heeft deze betalingen betwist. Het hof heeft in eerdere tussenarresten de appellanten de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van deze betalingen en hen gevraagd om aan te geven of zij getuigen willen horen als zij geen schriftelijk bewijs kunnen overleggen.
Tijdens de procedure hebben de appellanten aangevoerd dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om aan de bewijsopdracht te voldoen, en dat de strikte termijnen onredelijk zijn gezien de lange wachttijd op het tussenarrest. Het hof heeft geconstateerd dat de termijn inderdaad te kort is geweest en heeft besloten om voorbij te gaan aan het bezwaar van de Stichting tegen het verlenen van een nieuwe termijn. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 6 september 2016, waarbij de appellanten een memorie mogen indienen om hun standpunt verder te onderbouwen. De Stichting krijgt daarna de gelegenheid om een antwoordmemorie in te dienen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.