ECLI:NL:GHSHE:2016:3228

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.105.695_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake achterstallige pensioenpremies door appellanten tegen Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, tegen de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De zaak betreft de betaling van achterstallige pensioenpremies over de jaren 2009 en 2010. De appellanten hebben in eerdere procedures betoogd dat zij een bedrag van € 23.420,- en € 18.345,38 hebben voldaan aan pensioenpremies, maar de Stichting heeft deze betalingen betwist. Het hof heeft in eerdere tussenarresten de appellanten de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van deze betalingen en hen gevraagd om aan te geven of zij getuigen willen horen als zij geen schriftelijk bewijs kunnen overleggen.

Tijdens de procedure hebben de appellanten aangevoerd dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om aan de bewijsopdracht te voldoen, en dat de strikte termijnen onredelijk zijn gezien de lange wachttijd op het tussenarrest. Het hof heeft geconstateerd dat de termijn inderdaad te kort is geweest en heeft besloten om voorbij te gaan aan het bezwaar van de Stichting tegen het verlenen van een nieuwe termijn. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 6 september 2016, waarbij de appellanten een memorie mogen indienen om hun standpunt verder te onderbouwen. De Stichting krijgt daarna de gelegenheid om een antwoordmemorie in te dienen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.105.695/01
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van

1.[appellante 1] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C. Staudt-Bos te Eindhoven,
tegen
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 19 juni 2012, 4 maart 2014, 10 februari 2015 en 26 april 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 787025 rolnummer 11-10419 gewezen vonnis van 5 januari 2012.

15.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 april 2016;
  • de akte van [appellanten] met producties van 31 mei 2016;
  • de akte van de Stichting met producties van 28 juni 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

16.De verdere beoordeling

16.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellanten] in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten welke betalingen zij wanneer hebben gedaan ten behoeve van welke nota’s en waaruit dat blijkt (en indien van toepassing ook waaruit blijkt op welke schuld moest worden toegerekend) met betrekking tot hun stelling dat zij
€ 23.420,- (door deelbetalingen) hebben voldaan ter zake premies over het jaar 2009 (r.o. 13.6) en
€ 18.345,38 (door deelbetalingen) hebben voldaan ter zake premies over het jaar 2010 (r.o. 13.12),
waarbij het moet gaan om andere betalingen dan de betaling van € 14.041,83 van 21 januari 2009 en de betaling van € 25.000,- van 4 juni 2009 (r.o. 13.7-13.8) en de in r.o. 13.13 genoemde betalingen.
Daarbij heeft het hof [appellanten] opgedragen mede te delen of zij bewijs willen leveren door middel van getuigen (met opgave van aantal en namen van de te horen getuigen) wanneer zij niet over schriftelijk bewijsmateriaal beschikken (r.o. 13.19).
16.2.
[appellanten] hebben aangevoerd dat zij te weinig tijd hebben gehad om aan deze opdracht te voldoen en dat het onredelijk is dat zij zijn gehouden aan de strikte termijnen van het onderhavige procesreglement, terwijl zij zeer lange tijd op genoemd tussenarrest hebben moeten wachten.
16.3.
Het hof constateert dat de termijn (te) kort is geweest voor de opdracht die het heeft gegeven aan [appellanten] Het hof gaat voorbij aan het bezwaar van de Stichting tegen het verlenen van een nieuwe termijn. Zoals in het tussenarrest van 10 februari 2015 al is overwogen, is het debat in wezen eerst in hoger beroep gevoerd (r.o. 10.3). Daarbij komt dat de Stichting meerdere producties in het geding heeft gebracht waarop [appellanten] nog niet hebben kunnen reageren.
16.4.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol van 6 september 2016.
[appellanten] mogen dan een memorie nemen, zodat zij in hun processtuk gemotiveerd uiteen kunnen zetten waarop de betalingen betrekking hebben. Daarbij kunnen zij tevens ingaan op hetgeen de Stichting in haar antwoordakte heeft aangevoerd en op de producties die daarbij in het geding zijn gebracht. De Stichting mag daarna een antwoordmemorie nemen.

17.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 september 2016 voor een memorie aan de zijde van [appellanten] met de in 13.19 van het tussenarrest van 26 april 2016 en de in 16.4 van dit tussenarrest genoemde doeleinden, waarna de Stichting een antwoordmemorie mag nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer