3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante] , geboren op [geboortedatum] 1968, is sinds 1 juli 2006 in dienst van [praktijk] als (parttime) secretaresse, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Haar laatst verdiende salaris bedraagt € 1.282,53 bruto per maand
(€ 1.385,13 bruto per maand inclusief vakantietoeslag).
b) Naast [appellante] is er nog een (fulltime) secretaresse werkzaam bij [praktijk] (een advocatenkantoor). Deze secretaresse is later dan [appellante] in dienst getreden van [praktijk] .
c) Bij brief van 12 mei 2015 heeft [praktijk] het UWV een “vooraankondiging ontslagvergunningsaanvraag” voor [appellante] doen toekomen en op 13 mei 2015 heeft zij een verzoek ingediend bij het UWV tot verlening van een ontslagvergunning. [praktijk] heeft de aanvraag voor de ontslagvergunning gebaseerd op bedrijfseconomische redenen.
d) Op 13 mei 2015 heeft [betrokkene van de praktijk] een gesprek met [appellante] gehad. Direct na het gesprek heeft [betrokkene van de praktijk] een e-mail aan [appellante] verzonden waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“beste [roepnaam appellante] ,
hierbij bevestig ik ons gesprek van zojuist, waarin ik helaas melding moest maken van de bedrijfseconomische noodzaak voor kantoor om te komen tot een beeindiging van onze jarenlange arbeidsrelatie. (…)
gezien de struktuur en samenstelling van ons kleine kantoor en de noodzaak om een full-time secretariele kracht te behouden, moeten wij helaas afscheid nemen van jou.
derhalve heb ik je een concept-vaststellingsovereenkomst (beeindigingsovereenkomst) uitgereikt , die wij zojuist hebben besproken en waarin ik een financieel voorstel doe (…)
ik raad je aan om dit te bespreken met een advocaat buiten kantoor, zonodig adviseer ik je iemand, die terzake kundig is. (…)
graag ontvang ik van jou uiterlijk maandag 18 mei dit voorstel voor akkoord getekend, tenzij je ernstige bezwaren tegen het voorstel zou hebben. (…)
over het afscheid – na 10 jaar loyale samenwerking – hebben we zeker nog contact. (…)
e) [appellante] heeft niet met het voorstel ingestemd. Zij heeft zich op 19 mei 2015 arbeidsongeschikt gemeld als gevolg van ziekte. Zij heeft bij brief van mr. Mauer van 25 juni 2015 verweer gevoerd in de ontslagprocedure bij het UWV.
f) Op 3 juli 2015 heeft [betrokkene van de praktijk] een gesprek gehad met mr. Mauer en hem enkele e-mails overhandigd die in 2012/2013 aan [appellante] zijn gezonden op haar zakelijke e-mailadres bij [praktijk] door de persoon met wie zij destijds een buitenechtelijke relatie had. Mr. Mauer heeft naar aanleiding van dit gesprek een brief d.d. 6 juli 2015 aan [praktijk] verzonden. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) U gaf aan deze e-mails in de ontslagprocedure te zullen inbrengen, en gaf cliënte zodoende in overweging om alsnog in te gaan op het eerder door u namens [praktijk] gedane voorstel. U zou dan bezien of [praktijk] nog genegen was een dergelijke regeling met cliënte te treffen.
Uitdrukkelijk heeft u daarbij gesteld dat deze e-mails zouden worden overgelegd teneinde te motiveren waarom [praktijk] in deze wenst af te wijken van het afspiegelingsbeginsel. UWV zou op grond daarvan namelijk begrijpen dat [praktijk] niet een werknemer als cliënte fulltime in dienst zou willen hebben en daarmee dus afwijking van het afspiegelingsbeginsel is gerechtvaardigd.
Cliënte deelt die zienswijze niet. Indien u deze e-mails wenst in te dienen in een procedure, is dat uiteraard aan u. Nu deze persoonlijke e-mails niets met het afspiegelingsbeginsel te maken hebben en dus overlegging daarvan zondermeer als chicaneus dient te worden aangemerkt, handelt [praktijk] daarmee onrechtmatig jegens cliënte. (…)
g) [praktijk] heeft de betreffende e-mails bij brief van 9 juli 2015 ingebracht in de ontslagprocedure bij het UWV in het kader van beantwoording van de door het UWV bij brief van 29 juni 2015 aan [praktijk] gestelde vraag of zij [appellante] een fulltime dienstverband heeft aangeboden. [praktijk] heeft deze vraag ontkennend beantwoord en aangegeven dat in dat verband mede een bezwaar is gelegen in “
een kwestie vanintegriteit. Begin 2013 is de werkgever namelijk gestuit op een misbruik van het e-mailaccount (…) Vooral bleek sprake te zijn van in hoge mate seksueel getinte e-mailwisseling met (…) Het is voor een advocatenkantoor volstrekt ongepast en onaanvaardbaar dat via de kantooraccount dergelijke contacten worden onderhouden en daar had destijds om die reden een ontslagmaatregel genomen kunnen worden.
Dat is dezerzijds toen nagelaten, maar dat laat onverlet dat een werkneemster met een dergelijke integriteitsbeleving niet kan functioneren als enige fulltime secretaresse.(…)”.
h.) Bij beslissing van 31 juli 2015 heeft het UWV [praktijk] de toestemming om de arbeidsverhouding met [appellante] op te zeggen geweigerd. In de beslissing staat onder meer vermeld:
“(…) Wij zijn van mening dat u bij de uitvoering van de personeelsinkrimping gelet op de grootte van de onderneming redelijkerwijs de keuze heeft kunnen maken om een van de twee secretaresses voor ontslag voor te dragen. (…) Wij zijn van mening dat beide functies van secretaresse onderling uitwisselbaar zijn. (…) Het voorgaande betekent dat werknemer in afwijking van het afspiegelingsbeginsel voor ontslag voorgedragen wordt. (…)
U doet vervolgens een beroep op verschillende argumenten om van de afspiegeling af te mogen wijken. (…)
Voor zover u een beroep doet op een verstoorde relatie, een gebrek aan loyaliteit of disfunctioneren aan de kant van werknemer zijn wij van mening, voor zover daar al sprake van is, dat dit geen rol speelt bij de beoordeling of afgeweken kan worden van de afspiegeling. (…).”