ECLI:NL:GHSHE:2016:3099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.162.137_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake procesvoering en bewijsaanbod in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, vertegenwoordigd door mr. M.F.J. Witlox, tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. van Boxtel. De zaak is een vervolg op een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 25 september 2014. Het hof heeft op 19 april 2016 een tussenarrest gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast om inlichtingen te verstrekken en een minnelijke schikking te beproeven. De comparitie vond plaats op 7 juni 2016, maar de appellant is niet in persoon verschenen, wat het hof heeft bemoeilijkt om met hem in gesprek te gaan over belangrijke informatie die door de geïntimeerde is verstrekt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet adequaat heeft gereageerd op de vragen en dat zijn bewijsaanbod in hoger beroep te algemeen was om als voldoende te worden beschouwd. Hierdoor heeft het hof besloten de vordering van de appellant af te wijzen en het eerdere vonnis te bekrachtigen. De appellant is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 308,00 aan griffierecht en € 1.264,00 aan salaris advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.162.137/01

arrest van 19 juli 2016

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.F.J. Witlox te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M.J. van Boxtel te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 april 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, onder zaak/rolnummer 2916187 / 14-3815 tussen partijen gewezen vonnis van 25 september 2014.

Het tussenarrest van 19 april 2016

Bij genoemd arrest (hierna: het tussenarrest) is een comparitie van partijen tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke schikking gelast en is aan [geïntimeerde] opgedragen bepaaldelijk aangeduide stukken uiterlijk 14 dagen voorafgaande aan de comparitie in het geding te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

Het verdere verloop van de procedure

De comparitie van partijen is gehouden op 7 juni 2016; het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Ter zitting is de zaak verwezen naar de rol van heden voor arrest. Het hof doet recht op de reeds overgelegde stukken.

De verdere beoordeling

6.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest, met dien verstande dat het hof vaststelt dat de kop “4. De beoordeling in het principaal en incidenteel appel” behoorde te luiden “4. De beoordeling” nu er geen incidenteel appel zijdens [geïntimeerde] speelt.
6.2
In het tussenarrest is met het oog op het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke schikking bepaald dat partijen in persoon ter zitting dienden te verschijnen. Ter voorlichting en nadere aansporing van partijen - voor zover nodig – is het bepaalde in artikel 88 lid 4 Rv., voor zover hier van belang inhoudend dat de rechter uit een niet-verschijnen ter terechtzitting de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht, in het slot van rov. 4.5 van het tussenarrest in herinnering geroepen.
6.3
Zoals blijkt uit het proces-verbaal is [appellant] niet in persoon ter terechtzitting verschenen, doch slechts bij zijn raadsman. De raadsman heeft enige summiere inlichtingen kunnen verstrekken, maar het hof was niet in staat met [appellant] het gesprek aan te gaan over de door [geïntimeerde] ter terechtzitting verstrekte informatie, met name over
a. bezoeken van [appellant] - na einde dienstverband - aan het restaurant van [geïntimeerde] en de paar keer dat [appellant] met [levenspartner van geïntimeerde] zou hebben gesproken volgens [geïntimeerde] ;
b. de mededeling van [geïntimeerde] dat niet zíj stukken van [appellant] in bezit heeft gehad (maar [levenspartner van geïntimeerde] ) en dat [levenspartner van geïntimeerde] stukken van [appellant] heeft ingebracht in de procedure van [appellant] tegen [geïntimeerde] en [levenspartner van geïntimeerde] ;
Het hof acht(te) de reactie van [appellant] op deze verklaring van [geïntimeerde] van belang voor de beslissing in deze zaak, althans voor enige tussenbeslissing, mede in aanmerking genomen dat [appellant] eerder heeft betwist dat hij financiële bescheiden “bij haar in de zaak bewaard heeft.” (gelet op nr. 14 dagvaarding in eerste aanleg en nr. 5 aantekeningen ten behoeve van de zitting) In dit verband wenste het hof voorts van [appellant] nader te vernemen om welke “administratie” het meer precies zou gaan, gelet op de ontkenning van [geïntimeerde] dat zij stukken van [appellant] in bezit heeft gehad.
Voorts, mede in aanmerking genomen het niet zonder meer evidente belang van [appellant] bij administratie van meer dan 5 jaar oud, was het hof niet in de gelegenheid dáárover met [appellant] persoonlijk te spreken alsmede een schikking te bevorderen. Dat [appellant] , zoals opgemerkt door zijn raadsman “zijn administratie compleet wilde hebben” houdt niet een eenduidig financieel belang in, hetgeen van belang is in het kader van schikkingsoverleg (ter zitting).
6.4
De raadsman van [appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen niet verzocht om aanhouding van de zaak.
6.5
Gelet op de eisen van een goede procesorde, de wijze waarop het processuele debat zich (niet) heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert, zie het hof aanleiding [appellant] niet (alsnog) in de gelegenheid te stellen zijn stellingen, die ook in hoger beroep niet zijn komen vast te staan, (nader) toe te lichten en/of te bewijzen. [appellant] heeft bij memorie van grieven in hoger beroep slechts een in zeer algemene bewoordingen gesteld bewijsaanbod gedaan. Zulks is i.c. onvoldoende.
6.6
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering behoort te worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij wordt [appellant] veroordeeld in de kosten aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep gevallen.

De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 25 september 2014 van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, tussen partijen gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 308,00 aan griffierecht en op € 1.264,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2016.
griffier rolraadsheer