ECLI:NL:GHSHE:2016:3092

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.156.298_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de toestand van een urn in een graf en de wens tot verstrooiing van as

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 16 februari 2016. De appellanten, bestaande uit drie personen, hebben de wens om het graf van hun moeder te openen om de toestand van de bijgezette urn te onderzoeken. De moeder had de wens geuit om haar as te laten verstrooien, maar er zijn twijfels over de uitvoerbaarheid van deze wens. Het hof heeft in het tussenarrest de oproep van de partijen opgedragen en een comparitie van partijen bepaald. Tijdens deze comparitie is besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de feitelijke toestand van de urn vast te stellen en om te beoordelen of de urn kan worden gelicht zonder schade aan te brengen aan het graf of de grafrust van de grootouders van de partijen. Het hof heeft de heer J.P.A. Vreeker benoemd als deskundige en heeft hem specifieke vragen voorgelegd die hij moet beantwoorden na het openen van het graf. De appellanten zijn verantwoordelijk voor de kosten van het deskundigenonderzoek, en het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.298/01
arrest van 19 juli 2016
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [appellante 1] ,
2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellante 2] ,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellante 3] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. M.C.G. Stut te Gouda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M.W.A. Lhoëst-van de Ven te 's-Hertogenbosch,
alsmede als partijen ex artikel 118 Rv,

1.[partij 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [partij 1] ,
advocaat: mr. M.F.J.M. van Rooy te Boxtel,

2. [partij 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [partij 2] ,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 februari 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 2675145/14-155 gewezen vonnis van 5 juni 2014.

5. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 februari 2016;
  • de brief van de heer [echtgenoot van partij 2] , echtgenoot van [partij 2] , van 29 februari 2016 met als bijlage een verklaring van [partij 2] van 31 maart 2015;
  • het H16-formulier met daarbij de originele betekeningsexploten van 3 maart 2016 (in het dossier trof het hof geen originele exploten aan);
  • de brief van mr. Stut van 30 mei 2016 met drie producties;
  • de brief van mr. Lhoëst-van de Ven van 3 juni 2016 met twee producties;
  • de memorie na oproeping d.d. 16 juni 2016 van [partij 1] met 9 producties;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 16 juni 2016.
Het hof heeft ter gelegenheid van de comparitie een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij genoemd tussenarrest is, kort gezegd, de oproep van [partij 1] en [partij 2] opgedragen en is een (meervoudige) comparitie van partijen bepaald.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest.
comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
6.2.
In rechtsoverweging 3.4.3 is de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] zich op rechtsverwerking ten aanzien van de vordering medewerking te verlenen om het graf te openen, aangehouden.
In rechtsoverweging 3.6 is de beantwoording van de vraag of de grafrust na lange tijd, inmiddels 20 jaar, mag worden verstoord aangehouden.
In antwoord op deze vragen is het hof van oordeel dat de uitdrukkelijke wens van moeder om haar as te doen verstrooien rechtvaardigt het graf, waarin de as is bijgezet, te openen voor onderzoek en voor het lichten van de urn met as (zo dat mogelijk is). Daartoe neemt het hof in overweging dat de grafrust die moeder voor ogen stond, in zee lag, en niet bij haar ouders in het graf. De veronderstellingen van [partij 1] dat de geuite wens van moeder door omstandigheden was ingegeven en daarom niet gevolgd behoeft te worden, kan daar niet aan af doen, temeer niet omdat de wens van moeder om verstrooid te worden niet meer op juistheid kan worden onderzocht. Van [geïntimeerde] kan nog steeds medewerking worden verlangd, teneinde te bewerkstelligen dat de wens van moeder alsnog vervuld wordt.
6.3.
Ten verwere is aangevoerd dat de urn doorgeroest zal zijn waarna de as zich met de grond heeft vermengd zodat geen uitvoering meer kan worden gegeven aan de wens van moeder en [appellanten c.s.] om de as te verstrooien. Dit verweer is kennelijk gebaseerd op artikel 18 lid 1 in fine van de Wet op de lijkbezorging, welk artikel bepaalt dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Naar het oordeel van het hof kunnen voormelde gestelde feiten meebrengen dat de wens van moeder redelijkerwijs niet meer uitgevoerd kan worden. Deze feiten (doorroesten en vermengen) kunnen echter niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld zonder dat het graf wordt geopend en de feitelijke situatie wordt onderzocht door een daartoe aangewezen deskundige, die partijen en hof kan voorlichten over de feitelijke situatie en de (on)mogelijkheden van het lichten van de urn ten einde de as te verstrooien, zonder dat aan graf schade wordt toegebracht of de grafrust van de grootouders van partijen onaanvaardbaar te verstoren.
6.4.
Het hof is voornemens zo’n deskundige te benoemen. Dit is met partijen op de comparitie van partijen besproken. Volstaan kan worden met de benoeming van één deskundige. Het hof zal het voorschot in de kosten van de deskundige ten laste van [appellanten c.s.] brengen. Nu [appellante 1] op toevoeging procedeert dient het voorschot door [appellante 2] en [appellante 3] te worden gedragen.
6.5.
Aan de deskundige wordt gevraagd om, op grond van zijn kennis, ervaring en intuïtie na opening van het graf en na het opnemen van de toestand van de urn desgewenst in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
- wat is de feitelijke toestand van de urn?
- in hoeverre is deze aangetast, in het bijzonder door roestvorming?
- kan de urn gelicht kan worden zonder beschadiging van de urn en van het graf of zijn hier speciale maatregelen voor nodig, zo ja welke?
- welke feitelijke bezwaren (zoals die te ontlenen aan de toestand van het graf en de grafrust van de grootouders van partijen) zijn er die aan het lichten van de urn in de weg kunnen staan?
- wat acht de deskundige verder gewenst op te merken, relevant voor de beslechting van het geschil?
Omdat onzeker is wat de deskundige zal aantreffen, dient hij tevens de door partijen nader te stellen vragen te beantwoorden, voor zover deze relevant kunnen zijn.
Het hof wijst erop dat de grafrust van de grootouders zoveel als mogelijk dient te worden gerespecteerd. Van de deskundige wordt tevens verlangd dat hij zijn onderzoek uitvoert op een wijze waarbij zoveel mogelijk aan de emoties en gevoelens van partijen aangaande het openen van het graf, tegemoet wordt gekomen.
6.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.5 van dit arrest geformuleerde vraag/vragen;
7.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
De heer J.P.A. Vreeker
[adres]
[postcode] [plaats]
[netnummer + telefoonnummer] [mobielnummer]
[email-adres] ;
7.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest en van het tussenarrest van 16 februari 2016 aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat [appellanten c.s.] binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
7.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
7.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.480,50 inclusief btw, tenzij [appellanten c.s.] binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartijen (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [appellanten c.s.] van voorschot zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
7.6.
benoemt mr. W.H.B. den Hartog Jager tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
7.7.
verwijst de zaak naar de rol van 29 november 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellanten c.s.] ;
[geïntimeerde] en [partij 1] kunnen daarop reageren.
7.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, O.G.H. Milar en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2016.
griffier rolraadsheer