3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, welke het hof overneemt nu daar geen grieven tegen zijn gericht. Het hof heeft die feiten waar nodig gewijzigd en aangevuld, waarna ze als volgt luiden:
3.1.1.[appellant] is eigenaar van een bedrijfspand, staande en gelegen te [vestigingsplaats 2] ( [vestigingsplaats 2] ) aan de [adres] (hierna ook: “het pand”).
3.1.2.Met ingang van 1 juli 1995 heeft [appellant] dit pand verhuurd aan [Optiek 1] Optiek B.V.. In dit pand exploiteerde laatstgenoemde een opticienzaak.
3.1.3.Ten aanzien van de duur van de huurovereenkomst van het pand zijn [appellant] en [Optiek 1] Optiek B.V. overeengekomen dat deze is aangegaan voor vijf jaar en dat na het verstrijken van deze termijn de huurovereenkomst met vijf jaar wordt verlengd, tenzij de overeenkomst is opgezegd door de huurder.
3.1.4.Bij brief van 11 mei 2004, gericht aan de heer [financieel directeur Optiek 2] en [Optiek 2] , schrijft [appellant] :
“
Graag wil ik nu reeds mededelen dat ik de bestaande huurovereenkomst per 1 juli 2005 ongewijzigd wil voortzetten, telkens voor een periode van vijf jaar, met uitzondering van de in artikel 10 genoemde aanbiedingsplicht. In een eventuele nieuwe huurovereenkomst, ingaande per 1 juli 2005, wordt dit artikel geschrapt en worden de volgende artikelen hernummerd.”
3.1.5.Nadat over en weer correspondentie heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en - kort gezegd - [Optiek 2] , schrijft [financieel directeur Optiek 2] , financieel directeur, namens [Optiek 2] bij brief van 22 juli 2004:
“
Wij blijven van mening dat u niet eenzijdig artikel 10 kunt schrappen. (…) Desalniettemin hebben wij gemeend, na ampele overwegingen, om toch gebruik te maken van het aanbod in uw schrijven van 11 mei jl. Immers naar alle waarschijnlijkheid zouden wij geen gebruik hebben gemaakt van in artikel 10 genoemd voorkeursrecht.”
3.1.6.Per 1 september 2009 heeft Brilmij de optiek-vestigingen van [Optiek 2] , overgenomen, waaronder ook de onderhavige bedrijfsruimte.
3.1.7.Partijen hebben vervolgens in september 2009 een indeplaatsstellingsovereenkomst gesloten. [appellant] , [Optiek 2] B.V. en Brilmij zijn hierin overeengekomen:
“
Artikel 1
Verhuurder(lees: [appellant] )
verhuurt aan huurder 1(lees: [Optiek 2] )
, gelijk huurder 1 huurt van verhuurder, de navolgende winkelpand:[adres] te [vestigingsplaats 2], kadastraal [sectieletter][sectienummer] , ingaande 1 juli 1995, hierna te noemen het gehuurde.
Deze huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd en door huurder 2(lees: Brilmij )
voor gezien ondertekend en als bijlagen aan onderhavige overeenkomst gehecht.
Het gehuurde is partijen genoegzaam bekend.
Artikel 2
Verhuurder stemt toe dat de hierboven vermelde huurovereenkomst, die geldt tussen huurder 1 en verhuurder, per 1 september 2009 door huurder 1 onder dezelfde voorwaarden zal worden overgedragen aan huurder 2.”
3.1.8.Brilmij heeft de huurovereenkomst bij brief van 10 oktober 2012 opgezegd met ingang van 1 mei 2013.
3.1.9.In haar brief van 18 december 2012 stelt Brilmij zich op het standpunt dat de huurovereenkomst per 1 november 2013 is geëindigd.
3.1.10.Brilmij is tot 1 maart 2014 gebruik blijven maken van het gehuurde en heeft tot dat moment alle verschuldigde huurtermijnen aan [appellant] voldaan.
3.1.11.Door overdracht van de sleutel(s) heeft Brilmij het gehuurde op 27 februari 2014 opgeleverd. Het gehuurde staat sindsdien leeg.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie, kort samengevat, een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst telkens wordt verlengd met een periode van vijf jaar, veroordeling van Brilmij tot nakoming van de huurovereenkomst op straffe van een dwangsom, betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering in conventie heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd, dat de huurovereenkomst met Brilmij eerst op 1 juli 2015 door opzegging kan eindigen. Daartoe heeft [appellant] aangevoerd dat hij in 2005 met [Optiek 2] B.V. een nieuwe huurovereenkomst is aangegaan. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [appellant] naar de brief van 22 juli 2004 waarbij [Optiek 2] B.V. akkoord is gegaan met het aanbod, zoals weergegeven bij brief van [appellant] d.d. 11 mei 2004. Dit betekent volgens [appellant] dat [Optiek 2] B.V. heeft ingestemd met een nieuwe huurperiode ná 1 juli 2005, met dien verstande dat de huurovereenkomst telkens voor vijf jaar werd aangegaan en artikel 10 zou komen te vervallen. De uit deze rechtsverhouding voortvloeiende rechten en plichten zijn naar de opvatting van [appellant] overgedragen aan Brilmij in de tussen partijen gesloten indeplaatsstellingsovereenkomst. Er is naar de opvatting van [appellant] daarom niet sprake van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, zodat de huurovereenkomst niet kan worden opgezegd tegen 1 november 2013.
3.2.3.Brilmij heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt er op neer dat de huurovereenkomst na 1 april 2005 is voortgezet voor onbepaalde tijd, zodat de overeenkomst tegen 1 november 2013 kon worden opgezegd.
3.2.4.Brilmij vordert in reconventie –kort samengevat- een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst krachtens opzegging per 1 november 2013 is geëindigd,
veroordeling van [appellant] om aan Brilmij de in artikel 4 van de indeplaatsstellings-overeenkomst bedoelde originele bankgarantie ter hand te stellen op straffe van een dwangsom en om aan Brilmij te betalen het bedrag dat eventueel ten tijde van de terhandstelling op grond van de betreffende bankgarantie door [appellant] geïnd zal zijn en tot veroordeling van [appellant] tot betaling van de proceskosten.
3.2.5.Brilmij heeft aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd hetgeen zij in conventie als verweer heeft aangevoerd.
3.2.6.Tegen deze vordering heeft [appellant] verweer gevoerd.
3.3.1.In het vonnis van 14 mei 2014 heeft de kantonrechter in het incident tot vrijwaring de oproeping door Brilmij gelast van [Optiek 2] B.V. en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor antwoord.
3.3.2.In het vonnis van 5 november 2014 heeft de kantonrechter in conventie de vordering van [appellant] afgewezen en hem tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
In reconventie heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de tussen Brilmij en [appellant] gesloten huurovereenkomst krachtens opzegging door Brilmij per 1 november 2013 is beëindigd, [appellant] veroordeeld om aan Brilmij binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de in artikel 4 van de indeplaatsstellingsovereenkomst bedoelde originele bankgarantie ter hand te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en om aan Brilmij te betalen het bedrag dat eventueel ten tijde van de terhandstelling op grond van de betreffende bankgarantie door [appellant] geïnd zal zijn en [appellant] veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van Brilmij gevallen proceskosten.
In de vrijwaringszaak heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en Brilmij veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van [Optiek 2] gevallen proceskosten