Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat in mei 2014 de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken ten aanzien van de vrouw.
Het hof neemt bij zijn beslissing als uitgangspunt de uitspraak van de Hoge Raad van 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:BD7589) waaruit blijkt dat moet worden aangenomen dat een alimentatieplichtige op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris is verhoogd met de door de alimentatieplichtige te betalen alimentatie.
Anders dan de advocaat van de man lijkt te veronderstellen is het hof van oordeel dat voormelde uitspraak van de Hoge Raad ook in de onderhavige zaak, waar niet de alimentatieplichtige, maar de alimentatiegerechtigde, zich in de WSNP bevindt, leidend is, nu ook de vrouw onderhoudsplichtig is ten opzichte van [minderjarige 1] .
Met betrekking tot de hoogte van het VTLB overweegt het hof als volgt.
In artikel 475 d lid 1 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat omschreven welke uitgangspunten er gelden bij de becijfering van het VTLB voor een alleenstaande ouder, zoals de vrouw. Met de rechtbank constateert het hof dat het VTLB dat aan de vrouw is toegekend hoger is dan het VTLB indien enkel deze uitgangspunten in aanmerking zouden zijn genomen.
Anders dan in eerste aanleg heeft de vrouw in hoger beroep VTLB-berekeningen in het geding gebracht, waaruit is af te leiden op welke wijze het VTLB is berekend en met welke factoren al dan niet rekening is gehouden.
Blijkens de overgelegde berekeningen over de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 is bij de vaststelling van het VTLB de bijstandsnorm voor alleenstaanden gehanteerd. Vast staat derhalve dat daarbij geen rekening is gehouden met de onderhoudsplicht van de vrouw jegens [minderjarige 1] .
Het hof gaat er - als onweersproken - van uit dat de vrouw tot 1 januari 2015 de beschikking heeft gehad over een VTLB van € 1.780,99 per maand. In de periode vanaf 1 januari 2015 tot 1 mei 2015 is dit verhoogd naar een bedrag tussen ongeveer € 1.900,- en ongeveer € 2.000,-. In de maand mei 2015 heeft het VTLB € 1.791,14 bedragen en met ingang van 1 juni 2015 beloopt dit € 1.678,19.
Uit de overgelegde berekeningen blijkt dat het VTLB hoger is dan gebruikelijk op grond van de uitgangspunten van artikel 475 d lid 1 onder b Rv, omdat onder meer rekening is gehouden met een kale huur van netto ongeveer € 500,- per maand, reiskosten van € 114,10 per maand en kosten voor kinderopvang, die met ingang van 1 juni 2015 netto ongeveer € 160,- per maand bedragen. Dat het vrij te laten bedrag van de vrouw hoger is dan gebruikelijk betekent derhalve niet dat de vrouw een groot bedrag naar vrij inzicht te besteden heeft.
Gelet op het voorgaande en gezien voormelde uitspraak van de Hoge Raad vormt het feit dat het vrij te laten bedrag van de vrouw hoger is dan gebruikelijk naar het oordeel van het hof geen bijzondere omstandigheid die maakt dat de vrouw over draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] te leveren. In zoverre slaagt grief 3 van de vrouw.
Het betoog van de man dat de vrouw per medio mei 2015 een hoger salaris heeft en dat de vrouw niet heeft aangetoond welk bedragen zij aan de boedel heeft afgedragen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, het meer gaan verdienen leidt niet tot een hoger VTLB. Daarnaast heeft het hof geen reden tot twijfel over de vraag of de vrouw voldoet aan de op haar ingevolge de WSNP rustende afdrachtverplichting, nu blijkens de brief van de WSNP-bewindvoerder van 19 juni 2015, de schuldsanering van de vrouw naar behoren verloopt.
Hoewel het hof geen stukken heeft waaruit de berekening van het VTLB over de maand december 2014 is af te leiden, ziet het hof geen aanleiding om voor deze periode anders te oordelen.