ECLI:NL:GHSHE:2016:29

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.129.716_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over advocatendeclaratie en de begroting van advocaatkosten in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een geschil over de declaratie van advocaatkosten door [geïntimeerde] aan [appellanten c.s.]. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en betreft de begroting van de door [geïntimeerde] bestede uren in de rechtszaken tegen [appellanten c.s.]. Het hof heeft een deskundigenonderzoek gelast om het aantal bestede uren te begroten. De deskundige concludeerde dat een redelijk handelend advocaat niet meer dan 33 uur en 50 minuten aan de zaken had mogen besteden. [appellanten c.s.] betwistten deze begroting en stelden dat maximaal 24,5 uur redelijk zou zijn. Het hof oordeelde dat de begroting van de deskundige gevolgd moest worden, ondanks de bezwaren van [appellanten c.s.]. Het hof bevestigde het overeengekomen uurtarief van € 195,- en oordeelde dat de totale kosten, inclusief kantoorkosten en btw, € 10.156,89 bedroegen, waarvan nog € 8.155,59 door [appellanten c.s.] moest worden betaald. Het hof vernietigde het eerdere verstekvonnis en bepaalde dat de wettelijke rente ingaat vanaf de datum van de inleidende dagvaarding. Tevens werden de proceskosten en de kosten van de deskundige verdeeld tussen de partijen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.129.716/01
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
verder te noemen: [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
tegen
Advocatenkantoor [advocatenkantoor] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.L. Daniëls te Rijen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 19 november 2013, 12 augustus 2014, 3 maart 2015 en 23 juni 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond, sector kanton, zittingsplaats Venlo, onder zaaknummer 332479/CV EXPL 12-669 gewezen vonnissen van 3 oktober 2012 en 13 februari 2013.

15.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 juni 2015;
  • het deskundigenbericht van 5 oktober 2015;
  • de memorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [appellanten c.s.]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

16.De verdere beoordeling

16.1.
Bij laatstgenoemd tussenarrest heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast om het aantal door [geïntimeerde] in de zaken van [appellanten c.s.] bestede uren te begroten en is iedere verdere beslissing aangehouden.
16.2.
De deskundige heeft geconcludeerd dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de betreffende zaken ( [zaaknummer 1] , [zaaknummer 2] en [zaaknummer 3] ) niet meer dan in totaal 33 uur en 50 minuten zou hebben besteed. De door partijen gemaakte opmerkingen naar aanleiding van het concept-rapport hebben de deskundige geen aanleiding gegeven dat rapport aan te passen.
16.3.
[appellanten c.s.] , verwijzend naar de reactie op het concept-rapport en in hun antwoordmemorie na deskundigenbericht, merken in het bijzonder op:
- het concipiëren van een dagvaarding in kort geding vergt geen 2 uur, maar 1,5 uur;
- voor het ontvangen van griffierechtnota’s en het aanmanen ter zake van betaling mag geen tijd worden gefactureerd. Deze werkzaamheden vallen onder de kantoorkosten;
- 7.15 uur voor een comparitie is excessief; er is teveel reistijd en voorbereidingstijd genoteerd;
- 11.30 uur voor het opstellen van een pro forma appeldagvaarding, inclusief bespreking en telefonades, is teveel.
- een uurtarief van € 195,- is, gelet op het bereikte resultaat, te hoog;
- veelvuldig en langdurig telefoneren is niet nuttig, nodig of doelmatig;
- voor reistijd is een uurtarief van € 195,- niet redelijk.
16.4.
[geïntimeerde] wijst in haar memorie na deskundigenbericht op de volgende aspecten, daarbij mede verwijzend naar haar reactie op het concept-rapport:
- er is veel tijd niet genoteerd, zoals telefoontjes aan het einde van de dag, maar die kunnen wel blijken uit correspondentie; alle in rekening gebrachte tijd (voor telefonades en reizen) is redelijk;
- gebruikelijk is om te werken met tijdeenheden van 6 minuten in plaats van 5 minuten, maar het door [geïntimeerde] gebruikte tijdschrijfsysteem is daarop niet ingericht;
- in dossier [zaaknummer 1] werd al gestart vóór de brief van 2 november 2009;
- er bestaat geen goede reden om voor sommige brieven en e-mails minder minuten te rekenen, zoals de deskundige deed, noch om posten diverse buiten beschouwing te laten;
- tijd besteed aan de overdracht van het dossier mag in rekening worden gebracht;
- de zaak tegen mevrouw [tegenpartij] is niet eenvoudig van aard;
- er bestaat geen grond om het tarief te matigen in verband met het bereikte resultaat.
16.5.
In deze zaken had [geïntimeerde] geconcludeerd tot toekenning van 40 uren en 30 minuten en hadden [appellanten c.s.] gesteld dat maximaal 24,5 uur redelijk is. Uit de door de deskundige gegeven motivering voor haar begroting en uit de door partijen genoemde aspecten blijkt eens temeer dat een exacte vaststelling van het aantal nuttig en doeltreffende bestede uren niet mogelijk is. Het is hier een aantal minuten meer, daar een aantal minder. Uiteindelijk komt het aan op een schatting (begroting). Niet valt in te zien dat begroting van de deskundige geen goede uitkomst biedt, in aanmerking nemende dat over en weer er correcties zouden kunnen plaatsvinden. Het hof ziet in de gemaakte opmerkingen – deze tezamen nemend; elk afzonderlijk aspectje zou geen recht doen aan het wezen van de begroting (schatten) – geen aanleiding om de begroting van de deskundige niet te volgen.
16.6.
Het hof ziet evenmin aanleiding om af te wijken van het overeengekomen uurtarief van € 195,-, exclusief kantoorkosten, btw en verschotten (zoals ook al is beslist in rov. 13.2.2 van het tussenarrest van 23 juni 2015). [geïntimeerde] stelt met recht dat de reconventionele vordering, die betrekking had op de kwaliteit van de dienstverlening, is afgewezen en in hoger beroep niet meer aan de orde is gesteld.
16.7.
Het vorenstaande leidt tot het volgende, waarbij het hof opmerkt dat hetgeen is overwogen in rov. 13.2.2 van het tussenarrest van 23 juni 2015 door partijen niet meer is bestreden, zodat het hof van de daargenoemde bedragen uitgaat:
honorarium: 33 uur en 50 minuten tegen € 195,- per uur € 6.597,50
kantoorkosten 5% € 329,88
totaal € 6.927,38
btw 19% over € 6.927,38 € 1.316,20
totaal € 8.243,58
verschotten: € 1.188,- + € 649,- + 76,31 € 1.913,31
totaal € 10.156,89
reeds betaald € 2.001,30
nog te betalen € 8.155,59
16.8.
In het verstekvonnis van 12 oktober 2011, waartegen het verzet ongegrond is verklaard in het bestreden vonnis van 13 februari 2013, zijn [appellanten c.s.] veroordeeld tot betaling aan hoofdsom € 10.808,42. Deze veroordeling kan niet in stand blijven en zal verminderd worden tot € 8.155,59. De daarover toegewezen wettelijke rente en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad kunnen als onbetwist gehandhaafd worden, met dien verstande dat het hof invulling zal geven aan de ingangsdatum voor de wettelijke rente.
16.9.
In de vonnissen is tevens toegekend, respectievelijk in stand gelaten de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente voor consumententransacties (artikel 6:119 BW) vanaf de datum van intreden van verzuim ter zake van elk van de onbetaalde declaraties tot de dag der algehele voldoening. Blijkens punt 1.4 van de inleidende dagvaarding meent [geïntimeerde] kennelijk dat het verzuim intreedt na het verstrijken van de in de declaratie opgenomen betalingstermijn. Deze opvatting is onjuist. Een declaratie met een betalingstermijn is nog geen ingebrekestelling (zie ad f van de conclusie van de AG vóór HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4590). Nu geen andere datum van ingebrekestelling is genoemd zal het hof de wettelijke rente toekennen vanaf de dag der inleidende dagvaarding, 15 augustus 2011.
Het hof ziet geen aanleiding voor afwijzing van de wettelijke rente op de grond dat die rente bij een begrotingsverzoek nimmer wordt toegewezen (punt 2.12 antwoordmemorie van 8 december 2015). Deze stelling is niet onderbouwd en ook niet aannemelijk.
Overigens leidt ook het niet eerder aanbieden ter begroting door [geïntimeerde] niet tot verval van het recht op wettelijke rente (rov. 13.2.4 van het tussenarrest van 23 juni 2015).
16.10.
Nu de buitengerechtelijke kosten niet zijn bestreden door een grief zal het hof de betreffende veroordeling in stand laten.
16.11.
Ten aanzien van de proceskosten is het hof van oordeel dat nu de vordering van [geïntimeerde] voor een groot gedeelte wordt toegewezen (75%) [appellanten c.s.] in de helft van haar kosten dient te worden veroordeeld (tariefgroep II, maximum van drie punten).
Ten aanzien van de kosten van de deskundige is het hof van oordeel dat deze voor 75% door [appellanten c.s.] gedragen moeten worden. Deze kosten zijn ten laste van [geïntimeerde] gebracht. [appellanten c.s.] dienen [geïntimeerde] derhalve nog driekwart van € 1.157,06 te betalen, zijnde € 867,80.
Ten aanzien van de wettelijke rente over de proceskosten in eerste aanleg heeft de kantonrechter deze in het verstekvonnis toegewezen over het bedrag van € 816,81 vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis van 12 oktober 2011. Deze veroordeling kan onbestreden in stand blijven. De gevorderde nakosten zijn niet toegewezen. Daartegen is niet opgekomen. Evenmin de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
17. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het verstekvonnis van 12 oktober 2011, behoudens ten aanzien van de
buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente daarover en de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan;
vernietigt het (verzet)vonnis van 13 februari 2013;
bekrachtigt deze vonnissen voor zover het betreft de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente daarover en de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten c.s.] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen het bedrag van € 8.155,59 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 15 augustus 2011 tot de dag der voldoening;
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
en
veroordeelt [geïntimeerde] terug te betalen aan [appellanten c.s.] hetgeen zij, [appellanten c.s.] , ter uitvoering van het (de) bestreden vonnis(sen) meer hebben voldaan dan uit hoofde van dit arrest verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de helft van de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen tot op heden begroot op
- verstekprocedure, de helft van € 816,81 € 408,41
- kosten beslag, de helft van € 308,99 € 154,50
- verzetvonnis, de helft van € 300,- € 150,-
- griffierecht hoger beroep, de helft van € 683,- € 341,50
- anticipatie-exploot, de helft van € 96,76 € 48,38
- advocaatkosten, de helft van driemaal € 894,- € 1.341,-
- voor kosten deskundige € 867,80
totaal € 3.311,59
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 408,41 vanaf veertien na betekening van het vonnis van 12 oktober 2011
en
verklaart de veroordelingen uit de eerste aanleg uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, H.A.W. Vermeulen en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2016.
griffier rolraadsheer