Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot een ondertoezichtstelling van de kinderen heeft beslist en dat de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit het rapport van de raad van 21 januari 2016 komen ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en de (emotionele) veiligheid van de kinderen naar voren. Ten tijde van het onderzoek door de raad was er sprake van spanningen en ruzies tussen de ouders en relationeel huiselijk geweld waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Het wantrouwen tussen de ouders was groot en zij diskwalificeerden elkaar in ernstige mate. Bovendien woonden de ouders in die tijd niet langer samen en hadden de kinderen heel weinig contact met de vader, hetgeen schadelijk was voor hun ontwikkeling. Daarnaast baarde het grote zorgen dat er onvoldoende zicht bestond op de opvoedingsomgeving van de kinderen en waren er ernstige zorgen over hun (emotionele) veiligheid. Zo kon tijdens het raadsonderzoek onvoldoende inzicht worden verkregen in de vermeende alcoholproblematiek van de moeder. Bovendien hadden de ouders financiële problemen.
Uit voormeld raadsrapport blijkt dat de ouders onvoldoende in staat waren om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen en de hiervoor noodzakelijke hulp te accepteren. De ouders erkenden weliswaar dat hun onderlinge ruzies schadelijk waren voor de ontwikkeling van de kinderen, maar zij slaagden er niet in dit te voorkomen. De ouders hadden zich aangemeld voor een hulpverleningstraject bij Juzt, maar gezien de ontbrekende interne motivatie bij de moeder, had de raad grote twijfels over de toereikendheid en de slagingskans van dit traject.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, voor zover er ten tijde van de mondelinge behandeling bij de rechtbank sprake was van een positieve ontwikkeling in de relatie tussen de ouders zoals door de ouders werd aangevoerd, deze ontwikkeling nog te pril en te weinig onderbouwd was om te kunnen aannemen dat er geen sprake meer was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen.
In hoger beroep heeft de moeder een briefverslag van Juzt van 1 maart 2016 overgelegd. Uit dit verslag blijkt dat de ouders hebben besloten om hun huwelijk voort te zetten en dat de vader voornemens is om binnen enkele weken terug te keren in het gezin. Gebleken is dat de ouders inmiddels inderdaad weer samenwonen. Daarnaast hebben de ouders afspraken gemaakt over hun financiële reilen en zeilen. De moeder heeft in hoger beroep voorts medische stukken overgelegd, die geen aanwijzingen bevatten voor problematisch alcoholgebruik van de moeder.
Ondanks deze ontwikkelingen is het hof met de raad en de GI van oordeel dat, alvorens er eventueel sprake kan zijn van een opheffing van de ondertoezichtstelling, er meer zicht dient te komen op de opvoedsituatie van de kinderen en de pedagogische vaardigheden van de ouders, alsmede of de ouders in het belang van de kinderen bereid en in staat zijn hun onderlinge geschillen door onderling overleg op te lossen. Gebleken is dat er sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling door de rechtbank slechts één gesprek tussen de gezinsvoogd en de ouders heeft plaatsgevonden. Dit gesprek heeft zich afgespeeld in een openbare ruimte en de ouders hadden de kinderen meegenomen naar het gesprek. De gezinsvoogd heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de kinderen bij die gelegenheid niet heeft gesproken. Het hof is van oordeel dat de gezinsvoogd zich onder die omstandigheden geen behoorlijk beeld heeft kunnen vormen van de ontwikkeling van de kinderen en het functioneren van de ouders ten opzichte van de kinderen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat weliswaar uit de stukken niet blijkt dat er zorgen bestaan over het functioneren van de kinderen op school, maar dat dit niet wegneemt dat de kinderen in de opvoedsituatie thuis mogelijk klem zitten tussen de ouders, met name gelet op het feit dat de ouders in het verleden zich zeer diskwalificerend over elkaar hebben uitgelaten. Dit klemt temeer, nu de vader desgevraagd aan het hof niet heeft kunnen uitleggen in hoeverre en op welke wijze de ouders erin zijn geslaagd om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Voorts is gebleken dat de Intensieve Gezinsbegeleiding die door de raad was geadviseerd om meer zicht te krijgen op de opvoedingsomgeving van de kinderen niet van de grond is gekomen. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de zorgen die er waren omtrent de ontwikkeling van de kinderen niet zijn weggenomen. Het hof acht het dan ook noodzakelijk om de ondertoezichtstelling van de kinderen te laten voortduren.