In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder op 14 april 2016 het verzoek van de schuldenaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen minnelijke regeling hadden geprobeerd voordat zij het verzoek indienden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de aanzienlijke belastingschuld van circa € 48.000,00 en andere schulden aan het CJIB. De schuldenaren stelden dat zij, bij gebrek aan financiële middelen, prioriteit gaven aan het betalen van hun werknemers en de operationele kosten van hun onderneming. De curator in het faillissement van [appellant] en [appellante] heeft verklaard dat het aanbieden van een akkoord aan de schuldeisers gedoemd was te mislukken, omdat er geen financiële middelen beschikbaar waren. Het hof oordeelde echter dat de schuldenaren niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.