Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Ringkjøbing Landbobank a/s,
1.Het verloop van de procedure
- voornoemde dagvaarding in hoger beroep tevens houdende memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in het incident;
- het schriftelijk gehouden pleidooi ten behoeve waarvan partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.
2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr/rolnr. C/03/201610/HA ZA 15-57)
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
voor de goede orde (heeft opgemerkt
) dat zij geen incidenteel appel instelt tegen de verwerping van het primaire verweer van de Bank dat de Nederlandse rechter onbevoegd is op grond van het (…) forumkeuzebeding. In de onderhavige appelprocedure gaat het dus nog slechts om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 15 EEX-Vo.” Hiermee laat de Bank expliciet weten dat zij niet handhaaft het door haar in eerste aanleg gedane beroep op het in haar algemene voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding, zodat het hof daarover niet hoeft te oordelen.
Art. 15
“Sehr geehrte Investoren”een dermate algemene aanhef dat [appellant] c.s. niet zonder meer konden afleiden dat de Bank geen commerciële of beroepsactiviteiten in Nederland wilde ontplooien of niet al ontplooide. Uit deze aanhef en de verdere inhoud van het bericht konden zij evenmin afleiden dat de Bank enkel hen als klant in Nederland op het oog had of, desnoods, slechts een enkele andere in Nederland wonende consument samen met hen. Daarvoor is die aanhef en de verdere inhoud te algemeen van strekking en heeft het bericht een te algemeen wervend karakter. Het hof ziet wat dit betreft enige gelijkenis met het geval dat is berecht door het HvJEG op 11 juli 2002, nr. C-96/00, NJ 2004, 169 (Gabriel) waarin het EG-Hof in rov. 44 onder meer heeft geoordeeld dat de begrippen ‘reclame’ en ‘bijzonder voorstel’ in de zin van art. 13 van het Executieverdrag betrekking hebben op alle vormen van reclame in de verdragsluitende staat waar de consument woonplaats heeft, ongeacht of zij algemeen wordt verspreid via pers, radio, televisie, bioscoop of op enige andere wijze, dan wel rechtstreeks wordt verstuurd, bijvoorbeeld door middel van specifiek op die staat afgestemde catalogi, alsook op transacties die de consument persoonlijk, met name via een agent of colporteur, worden voorgesteld. Het hof weegt verder mee dat het bericht niet in het Deens is opgesteld, maar in de Duitse taal, waaruit kan worden afgeleid dat de Bank zich ook buiten de Deense grenzen wilde bewegen. Ook uit de zin “
Seit Mai 2007 bin Ich, nach 11 Jahren Luxemburg, wieder in Dänemark zurück”, valt niet zonder meer af te leiden dat [vermogensbeheerder] zich op eigen initiatief enkel richt tot een beperkte groep, namelijk alleen ex-klanten van hem, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat de Bank geen commerciële of beroepsactiviteiten ontplooide of wilde gaan ontplooien in Nederland
.De minimale inleg van € 35.000,- is verder dermate hoog, dat het voorstelbaar is dat er vrij gericht mensen zijn benaderd, en geen algemene campagne is gevoerd in bijvoorbeeld landelijke dagbladen alhier. Het e-mailbericht heeft een algemeen wervend en reclameachtig karakter, en ziet op investeringen in een andere munteenheid dan die in Denemarken (gewoonlijk) wordt gebruikt, te weten de euro in plaats van de Deense kroon. [appellant] c.s. konden daaruit afleiden dat de Bank zich (ook) wilde richten op Nederland als onderdeel van de eurozone. Dat [vermogensbeheerder] een en ander op eigen initiatief deed en met dit bericht slechts personen benaderde die klant bij hem waren geweest toen hij nog bij de Kaupthingbank werkte, blijkt niet. De tweedeling die de Bank maakt, en die neerkomt op de stelling “ik, bank, wilde geen activiteiten ontplooien in Nederland, maar mijn personeelslid [vermogensbeheerder] mocht wel in Nederland wonende personen benaderen en als hij vervolgens klanten aanbracht, werden die ook door mij, Bank, geaccepteerd” (zie onder meer nr. 24 en nr. 30 memorie van antwoord in het incident), passeert het hof. [appellant] c.s. konden immers uit niets afleiden dat [vermogensbeheerder] niet namens de Bank handelde. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is in elk geval niet waarschijnlijk dat de Bank jarenlang het vermogen van [appellant] c.s. heeft beheerd, terwijl [vermogensbeheerder] niet bevoegd zou zijn geweest om met Nederlanders beheersovereenkomsten als de onderhavige te sluiten. De Bank heeft verder zelf toegegeven een 50-tal klanten in Nederland te hebben (zie nr. 35 incidentele conclusie houdende beroep op onbevoegdheid, (…) en nr. 33 memorie van antwoord in het incident), waaruit in elk geval blijkt dat zij wel degelijk enigszins met de Nederlandse markt heeft te maken. Het hof weegt verder mee dat bezien vanuit de gedachte dat de zwakkere consument bescherming verdient, niet van [appellant] c.s. kan worden verwacht dat zij allereerst onderzoek doen naar de hoeveelheid klanten die de Bank in Nederland heeft, naar de mate waarin in Nederland reclame wordt gemaakt door de Bank en/of naar het marktaandeel dat de Bank in Nederland heeft, alvorens zij tot dagvaarding overgaan. Een dergelijk onderzoek is voor een consument immers op zijn minst genomen niet eenvoudig, terwijl juist de consument als zwakke partij moet worden beschermd en in algemene zin het doel van de EEX-Vo I (
EEX-Vo I bis)is ‘in hoge mate voorspelbare bevoegdheidsregels’ te bieden (zie considerans 11 bij EEX-Vo,
considerans 15 EEX-Vo I bis). Voorts moet ingevolge considerans 13 bij EEX-Vo (
considerans 18 EEX-Vo I bis)onder meer in het geval van consumentenovereenkomsten de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.
If the decision is not pronounced in your favour, you may take the case to court” (nr. 4.6 conclusie van antwoord in het incident (…). Het hof leidt hieruit af dat de Commissie niet een rechterlijke instantie is die een verder niet meer betwistbaar oordeel geeft.