In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 18 april 2016 geoordeeld dat de appellante niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 66.808,89, waaronder aanzienlijke belastingschulden en andere vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij zich heeft ingespannen om haar schulden te voldoen en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychosociale problemen beheersbaar zijn. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de appellante om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De appellante had aangevoerd dat zij wel te goeder trouw was en dat haar situatie verbeterd was, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om haar verzoek te honoreren. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling worden gesteld, vooral in gevallen van niet te goeder trouw zijn en onvoldoende inspanning om schulden te voldoen.