In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, dat haar verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 106.563,99, met een hypotheekschuld van € 750.000,--. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gedurende een jaar, ondanks voldoende financiële middelen, geen hypotheeklasten heeft voldaan, wat heeft geleid tot een aanzienlijke hypotheekachterstand. Het hof oordeelde dat de appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was en dat zij zich niet voldoende heeft ingespannen om haar schulden te voldoen. Het beroep op de hardheidsclausule werd eveneens afgewezen, omdat de appellante niet kon aantonen dat zij de omstandigheden die tot haar schulden hebben geleid onder controle heeft gekregen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de weigering tot toelating in de schuldsaneringsregeling werd gehandhaafd.