ECLI:NL:GHSHE:2016:2774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
20-002196-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door twee broers tegen hun oma

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een tweelingbroer, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met zijn broer. De feiten vonden plaats op 24 januari 2014, toen de verdachte en zijn broer een plan hadden opgezet om hun 77-jarige oma in haar woning te beroven. De verdachte heeft zijn oma met geweld bedreigd en haar bankpas en een geldbedrag van € 1.120,00 ontvreemd. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn broer een nauwe en bewuste samenwerking hadden bij de uitvoering van de overval. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid, maar het hof hechtte geloof aan de verklaringen van zijn broer, die hem als medepleger aanwees. Het hof vond voldoende bewijs voor de diefstal met geweld, ondanks dat niet alle geweldshandelingen bewezen konden worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal, voorafgegaan van geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De straf werd opgelegd met inachtneming van de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die door de overval ernstig was getraumatiseerd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002196-15
Uitspraak : 13 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 8 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-800133-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2014 te Klundert, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas/pinpas (t.n.v. [slachtoffer] ) en/of een geldbedrag van circa) 2.200 Euro en/of (een) sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of een van zijn mededader(s), die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft gestompt en/of geslagen en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen (gehouden) en/of een of meer voorwerpen (doek en/of vinger/s) op en/of in de mond van die [slachtoffer] heeft gedaan en/of gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof grondt dat oordeel op onderstaande bewijsmiddelen. [1] [2]
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2014 (blz. 121-123), op 29 januari 2014 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als verklaring van [slachtoffer]inhoudt:
Op 24 januari 2014 omstreeks 18.15 uur is mijn inwonende kleinzoon [verdachte] voor mij boodschappen gaan doen. [verdachte] was vroeger [verdachte] genaamd. Hij moest een geldbedrag opnemen en daarvan boodschappen doen. Ik heb hem mijn bankpas gegeven. Normaal gesproken schrijft [verdachte] de pincode van dit pasje op zijn hand. Op 24 januari 2014 schreef hij de pincode op een papiertje. (...) Ik ben naar de keuken gelopen en ik ruimde de boodschappen op. Het bankpasje en het briefje met de pincode lagen niet op de keukentafel. [verdachte] was er niet. Ik belde hem op. Ik hoorde dat hij zei dat hij eraan kwam. Ik wilde mijn bankpas terug. Ik heb hem daarna niet meer gezien. Toen ik na enige tijd in de keuken kwam, zag ik dat [verdachte] op de grond lag. Hij was met bruin tape aan handen en voeten vastgebonden. (...) Er werd wat in mijn mond gedaan. Ik kon geen lucht meer halen. Mijn armen en benen waren slap. Ik kwam op dat moment weer bij. Er zat nog steeds een doek in mijn mond. Ik hoorde dat de dader zei: "Bek, bek, bek, bek houden!" Hierna raakte ik wederom buiten bewustzijn. Na enige tijd kwam ik bij. Tijdens de overval werd ik aan mijn polsen en enkels met bruine tape vastgezet. (...) Van de Rabobank heb ik inmiddels begrepen dat er op 24 januari 2014 omstreeks 20.01 uur een geldbedrag van € 1.120 met mijn bankpas van mijn bankrekening geschreven is. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 12 maart 2014 (blz. 124-127), op 15 maart 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als verklaring van [slachtoffer]inhoudt:
Ik hoorde dat de dader mijn kleinzoon [medeverdachte] [het hof begrijpt: [medeverdachte] ] is. Ik hoorde dat hij zei: "Nog even, het is zo klaar" of "Het is zo gebeurd". Ik herkende zijn stem als die van [medeverdachte] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen (blz. 128), op 25 januari 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als relaas van voornoemde verbalisantinhoudt:
Op 24 januari 2014 omstreeks 21.45 uur kreeg ik het verzoek te gaan naar het Franciscus Ziekenhuis te Roosendaal. Hier zou mevrouw [slachtoffer] binnen gebracht worden door de ambulance. Mevrouw [slachtoffer] was in haar woning in Klundert slachtoffer geworden van diefstal met geweld. Omstreeks 22.10 uur zag ik dat er een vrouw op een brancard binnen werd gebracht. De vrouw bleek volledig te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende [adres] te Klundert. Ik zag dat de vrouw verwondingen in haar gezicht had. Ik zag dat de mond en neus van de vrouw opgezwollen waren en dat er grote bloeduitstortingen op de vrouw haar gezicht verschenen. (...) Ik hoorde haar meerdere keren herhalen dat er een zwarte sok in haar mond was gestopt en dat deze was vastgeplakt. Hierdoor had mevrouw het erg benauwd gehad.
4. Een proces-verbaal van bevindingen (blz. 129), op 29 januari 2014 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als relaas van voornoemde verbalisantinhoudt:
Op 28 januari 2014 nam ik, verbalisant, de aangifte aangaande een diefstal met geweld, gepleegd te Klundert op 24 januari 2014 op. Aangever/benadeelde gaf mij op te zijn: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , adres: [adres] , [postcode] Klundert. Ik, verbalisant, zag dat [slachtoffer] bruin/geel/rode verkleuringen dan wel bloeduitstortingen had op haar neus en zowel op haar linker- en rechterwang, kin en boven haar rechter wenkbrauw.
5. Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (blz. 135), te weten een geneeskundige verklaring d.d. 4 februari 2014, ingevuld en ondertekend door een arts (naam onleesbaar) van het Franciscus Ziekenhuis te Roosendaal, voor zover deze verklaring inhoudt:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboren: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Uitwendig waargenomen letsel:
Gezwollen, rood neus
Pijnlijke duim links
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 24/1/14
Geschatte duur van de genezing: 2-4 weken.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 27-28), op 31 januari 2014 respectievelijk op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (aspirant van politie), voor zover dit
als verklaring van [medeverdachte]inhoudt:
Ik en mijn broer bespraken hoe en wat we in scène gingen zetten om onze oma te beroven. Afgelopen vrijdag, 24 januari 2014, ben ik richting Klundert gegaan. Ik had met mijn broer afgesproken bij de Rietvest beneden. Hij moest eerst nog boodschappen doen voor oma. (...) Hij vroeg me hem ook vast te binden, want dan had hij een alibi. Dit heb ik in de schuur achter bij oma gedaan. Ik heb hem daar op zijn eigen verzoek een doek om zijn hoofd gedaan. Toen zijn we naar de keuken gegaan. Hij ging zelf op de grond liggen. Onze oma bleef echter in de woonkamer. Ik klopte een paar keer tegen de muur, toen kwam ze aanlopen de keuken in. Ik pakte haar achterlangs vast en duwde een doek tegen haar mond. In de huiskamer heb ik haar vastgebonden en de doek weer tegen haar mond aan gehouden. Ik heb de bankpas van oma meegenomen en ben naar de Rabobank gegaan. Daar heb ik gepind. Ik werd gebeld door mijn broer die zei dat er politie was.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 29-30), op 31 januari 2014 respectievelijk op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (aspirant van politie), voor zover dit
als verklaring van [medeverdachte]inhoudt:
Mijn broer heet officieel [verdachte] . Zijn eigenlijke roepnaam is [verdachte] . Wij zijn een tweeling. (...) U vraagt mij naar de sleutel van de voordeur van mijn oma. Dat klopt, ik heb die meegenomen. Het was een sleutel met een dikke ring er aan. Ik heb deze sleutel van mijn broer gekregen.
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 32-35), op 1 februari 2014 respectievelijk op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (brigadier van politie), voor zover dit
als verklaring van [medeverdachte]inhoudt:
We hadden afgesproken dat de datum van de overval op onze oma 24 januari 2014 zou worden. Ik was ongeveer tussen 16.30 uur en 17.15 uur in Klundert. Ik liep toen naar de Rietvest, daar hadden mijn broer en ik afgesproken. (...) Mijn broer moest eerst nog boodschappen doen. Hij wilde een goed alibi hebben. Nadat mijn broer boodschappen had gedaan, zouden we in een lege straat afspreken. Even later kwam hij aan fietsen. We zijn daarna richting de woning van mijn oma gelopen. We zijn naar de schuur gelopen. We hebben nog best lang in de schuur gestaan. Op een gegeven moment belde oma nog naar mijn broer om te vragen waar hij bleef. (...) Toen we in het schuurtje stonden, maakten we afspraken wat we precies zouden doen en waar wij het geld zouden leggen. [Mijn broer] zei zelf dat ik hem maar vast moest binden. Ik ging mijn broer vastbinden met tape. Ik heb tape rond mijn broer zijn armen gedaan en rond zijn mond. Toen ik dit deed, was het ook nog eens donker. We hebben expres geen licht aan gedaan om niet betrapt te worden. Ik deed ook een doek om zijn hoofd. (...) Nadat ik dit gedaan had, zijn we samen vanuit de schuur naar het huis gelopen naar de achterdeur. Deze was op slot, maar ik had de sleutel gekregen van mijn broer. Ik opende de achterdeur en wij gingen naar binnen. Daar is mijn broer op de grond gaan liggen. Mijn oma kwam niet naar de keuken. Toen heb ik op de muur geklopt. (...) Toen ze het halletje binnen liep, pakte ik haar langs achteren. Ik deed daarbij mijn hand over haar mond. Ik heb geroepen: "Still, still". Ik deed toen een doek op haar mond, maar ze riep steeds: "Ik stik, ik stik." Dus toen moest ik die doek weer losser doen. Daarna zijn we naar de woonkamer gegaan, mijn oma en ik. Ik heb haar in de gang nog niet vastgebonden. Dit deed ik later in de woonkamer.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 36-38), op 1 februari 2014 respectievelijk op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (brigadier van politie), voor zover dit
als verklaring van [medeverdachte]inhoudt:
Die pinpas had ik al lang en de pincode ook. Die had ik beide van mijn broer gekregen, in het schuurtje al. (...) Ik nam de taxi naar Dordrecht en daar kocht ik een kaartje voor de trein naar Rotterdam. We hadden afgesproken dat ik naar Rotterdam zou gaan om bij te pinnen. Ik wilde daar bij een casino nog geld bij pinnen, omdat een geldautomaat anders de limiet bereikt zou hebben. Voordat ik het station Rotterdam centraal bereikte werd ik gebeld door mijn broer met "politie, politie". Meer zei hij op dat moment niet. Dit gesprek heeft misschien 5 à 6 seconden geduurd.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 46-59), op 13 maart 2014 respectievelijk op ambtsbelofte en op ambtseed opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als verklaring van [medeverdachte]inhoudt:
(blz. 55)
Ik wist hoeveel geld ik kon pinnen, namelijk € 1.120,00. De afspraak was dat ik nog meer geld zou pinnen. Ik zou [verdachte] later bellen. (...) Ik hield de € 1.120,00 bij mij (…) We zouden in totaal wel tussen de vier- en vijfduizend euro hebben en dan op basis van 50/50 verdelen.
11. Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering (blz. 193), te weten een foto opname van een pintransactie, voor zover inhoudende:
24-1-2014 20:04:08-
GELDOPNAME 402403
GEKOZEN BEDRAG: EUR 1.120,00
12. Een proces-verbaal van bevindingen (blz. 238-239), op 11 maart 2014 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant] (brigadier van politie), voor zover dit
als relaas van voornoemde verbalisantinhoudt:
Op 1 maart 2014 werden de gevorderde printgegevens van het IMEI nummer [nummer] over de periode 1 januari 2014 tot en met 2 februari 2014 nader geanalyseerd. Het betrof hier het IMEI nummer van de onder [verdachte] in beslag genomen mobiele telefoon, tijdens diens aanhouding. (...) In de bevraagde periode was dit IMEI nummer gekoppeld aan het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] , zijnde een prepaid nummer zonder tenaamstelling, provider [naam] . Het telefoonnummer werd aangetroffen in de contacten van de tweede in beslag genomen mobiele telefoon van [verdachte] , met vermelding: [naam] mijn nummer.
Het IMEI nummer had in de bevraagde periode in totaal 28 maal contact met het nummer [telefoonnummer] , op naam van en in gebruik bij [medeverdachte] . Al deze contacten vonden plaats op 24 januari 2014, ten eerste om 07.09 uur en ten laatste om 21.10 uur. Het betroffen hier inkomende/uitgaande gesprekken en SMS berichten.
13. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (blz. 94-100), op 4 februari 2014 op respectievelijk ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] (hoofdagent van politie) en [verbalisant] (hoofdagent van politie), voor zover dit
als verklaring van verdachteinhoudt:
Ik heb [medeverdachte] op de dag van de overval gezien. (...) We spraken af dat hij die vrijdag zou komen. (...) We hadden afgesproken bij de Rietvest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, bij gebreke van voldoende wettig en overtuigend bewijs, van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft ontkend dat hij als (mede)dader bij de overval betrokken is geweest.
2.
Het hof overweegt als volgt.
De broer van de verdachte, [medeverdachte] , heeft voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. Het hof hecht geloof aan deze verklaringen omdat [medeverdachte] in de door hem afgelegde verklaring niet alleen verdachte aanwijst als medepleger van dit feit doch ook zichzelf belast en hij zeer gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de voorbereiding en de uitvoering van de overval en de rol die verdachte daarin heeft gespeeld. De verklaringen van [medeverdachte] vinden bovendien steun in de resultaten van het onderzoek naar het telefoonverkeer tussen hem en verdachte op de dag van de overval. Uit dit onderzoek volgt dat verdachte en zijn broer op 24 januari 2014 in totaal 28 maal contact met elkaar hebben gehad. Naar het oordeel van het hof bevestigen deze contacten dat sprake was van een vooropgezet plan, temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij doorgaans niet veel contact had met zijn broer. Verdachte heeft over dit contact en over de ontmoeting bij de Rietvest verklaard dat zijn broer het plan had opgevat in Dordrecht een partij hennep weg te nemen en dat zijn broer hem had gevraagd om mee te doen, maar dat hij dit heeft geweigerd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze wordt bevestigd of wordt ondersteund door andere feiten of omstandigheden. Het hof overweegt in aanvulling hierop dat [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte, in zijn bijzijn, door hun oma werd gebeld met de vraag waar hij bleef (blz. 33). Dit deel van de verklaring van [medeverdachte] vindt steun in de verklaring die aangeefster [slachtoffer] op 28 januari 2014, derhalve vrij kort na het voorval, heeft afgelegd, inhoudende dat zij verdachte heeft gebeld omdat verdachte haar bankpas niet op de keukentafel had gelegd nadat hij boodschappen had gedaan en zij de pas terug wilde (blz. 122). Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van de andere onderdelen van de verklaring van [medeverdachte] te twijfelen.
Evenals de rechtbank kent het hof tevens betekenis toe aan de omstandigheden dat bij de overval alleen [slachtoffer] verwondingen heeft opgelopen en verdachte ongedeerd is gebleven, en dat, waar [slachtoffer] heeft verklaard dat zij aan zijn stem hoorde dat haar kleinzoon [medeverdachte] de overvaller was, en verdachte zijn (tweeling)broer noch aan zijn uiterlijk, noch aan zijn stem zou hebben herkend, terwijl hij ook volgens zijn eigen verklaring op 24 januari 2014, zelfs nog kort voor de overval, persoonlijk en veelvuldig telefonisch contact met hem had gehad. Op grond van deze omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij geen enkele bijdrage aan de overval heeft gehad.
3.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat niet uit te sluiten valt dat [medeverdachte] de overval samen met een of meer onbekend gebleven derden heeft gepleegd, is het hof van oordeel dat dit verweer terzijde moet worden geschoven, nu [medeverdachte] op vragen van de politie over de betrokkenheid van (een) mogelijke derde(n) ontkennend heeft geantwoord en ook overigens daarvoor in de voorhanden zijnde stukken geen aanwijzingen zijn te vinden.
4.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
5.
Het hof is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft immers verklaard dat hij met verdachte een plan heeft bedacht om een overval op hun oma in scène te zetten. Daarvoor hebben zij telefonisch en in persoon contact gehad. Daarbij heeft verdachte die [medeverdachte] verzocht om hem vast te binden, zodat hij een alibi zou hebben. Verdachte en zijn mededader hebben het plan ook ten uitvoer gebracht. Zij zijn samen naar de schuur bij de woning van aangeefster [slachtoffer] gegaan, waar verdachte de sleutel van de woning en de bankpas met bijbehorende pincode van aangeefster aan zijn mededader heeft overhandigd. Verdachte en zijn mededader hadden tevens afspraken gemaakt over de verdeling van de buit. Aldus heeft verdachte een volwaardig aandeel in de woningoverval gehad.
6.
Het hof acht het ten laste gelegde feit dan ook bewezen, zoals hierna te melden. Het hof merkt daarbij nog het volgende op.
6.1
Evenals de rechtbank acht het hof het ten laste gelegde stompen, slaan en dichtknijpen van de keel van aangeefster [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen. Hoewel [slachtoffer] op 28 januari 2014 heeft verklaard dat de dader haar heeft gestompt en heeft geslagen en haar keel heeft dichtgeknepen, is er naar het oordeel van het hof te weinig ondersteunend bewijs om tot een bewezenverklaring van deze geweldshandelingen te komen. Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel zou ook kunnen passen bij de door aangeefster [slachtoffer] beschreven handelingen van het doen en/of drukken en gedrukt houden van een doek in haar mond. Deze handelingen zijn door [medeverdachte] ook erkend.
6.2
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat deze handelingen zijn aan te merken als geweldshandelingen, gelet op de omstandigheden dat aangeefster [slachtoffer] het door het doen en/of drukken en gedrukt houden van een doek in haar mond erg benauwd heeft gehad, buiten bewustzijn is geraakt en bloeduitstortingen bij de neus, wangen en mond heeft bekomen. Het hof acht bovendien bewezen dat deze geweldshandelingen zijn verricht in het kader van de diefstal, meer specifiek om het geld te kunnen verkrijgen en in het kader van het plan om verdachte een alibi te bezorgen. Het hof verwijst hierbij tevens naar hetgeen hiervoor onder 5. is overwogen over medeplegen. Het hof houdt verdachte evenzeer verantwoordelijk voor deze geweldshandelingen als [medeverdachte] .
6.3
Ten aanzien van de hoogte van het weggenomen geldbedrag is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken onvoldoende is gebleken dat er een bedrag van € 2.200,00 is weggenomen. Het hof acht wel bewezen dat er een geldbedrag is weggenomen.
6.4
Anders dan de rechtbank komt het hof ten aanzien van de bankpas/pinpas (ten name van [slachtoffer] ) en (een) sleutel(s) niet tot een bewezenverklaring van diefstal (met geweld). Het hof overweegt dat op grond van de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte deze voorwerpen op 24 januari 2014 rechtmatig onder zich had; de bankpas omdat hij daarmee op verzoek van zijn oma geld had opgenomen om boodschappen te doen en de sleutel(s) van de woning omdat verdachte daar ook woonachtig was en [slachtoffer] hem uit dien hoofde een sleutel heeft verstrekt. Verdachte heeft de bankpas en de sleutel(s) vervolgens aan zijn broer [medeverdachte] gegeven. Hoewel daarbij moet worden uitgegaan van het ontbreken van toestemming van aangeefster [slachtoffer] , de eigenaar van deze voorwerpen, zou dit handelen van de verdachte naar het oordeel van het hof moeten worden gekwalificeerd als het medeplegen van verduistering (het wederrechtelijk zich toe-eigenen van goederen die hij reeds onder zich had). Dit feit is evenwel niet ten laste gelegd, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 januari 2014 te Klundert, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat de mededader, een doek in de mond van die [slachtoffer] heeft gedaan en/of gedrukt en gedrukt heeft gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich, samen met zijn (tweeling)broer, schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval op zijn oma, die ten tijde van het delict 77 jaar oud was. Daarbij heeft zij ook verwondingen opgelopen als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld ten gevolge van het doen en/of drukken en gedrukt houden van een doek in haar mond.
Verdachte heeft bij het plegen van dit feit kennelijk doelbewust en op doordachte wijze een oudere mevrouw, op zichzelf al behorend tot een bijzonder kwetsbare doelgroep, en tevens een familielid als slachtoffer uitgekozen. Verdachte heeft tot op heden echter geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit. Verdachte heeft slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren over de uitwerking van zijn handelen op – juist – dit slachtoffer, zijn oma, bij wie hij inwoonde en die hem nog steeds vertrouwt. Het moet voor haar verschrikkelijk en onbegrijpelijk zijn dat haar kleinzoons een plan om haar te overvallen hebben beraamd én uitgevoerd. Bij gelegenheid van haar verhoor d.d. 12 maart 2014 heeft aangeefster [slachtoffer] verklaard dat zij sinds de overval heel erg bang is in huis en dat zij hier niet meer overheen kan komen. Voor het hof staat vast dat het bewezen verklaarde groot persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit niet alleen bij het slachtoffer daarvan gevoelens van onveiligheid, maar ook grote onrust in de samenleving.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof is van oordeel dat de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, een hogere straf rechtvaardigt dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 13 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
2.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant met registratienummer PL201M-2014017647, afgesloten d.d. 18 april 2014, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften.