ECLI:NL:GHSHE:2016:276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
200.181.972/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van schone lei wegens toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2015. De rechtbank had eerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar oordeelde dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit deze regeling. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 20 januari 2016 gehouden, waarbij de appellanten niet verschenen, maar hun advocaat en de bewindvoerder wel aanwezig waren. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten nieuwe schulden hadden laten ontstaan en dat er geen aanleiding was om hen een 'schone lei' te verlenen, zoals bedoeld in artikel 354 lid 2 van de Faillissementswet (Fw).

Het hof heeft de argumenten van de appellanten, die stelden dat de nieuwe schulden niet toerekenbaar waren en dat de tekortkomingen buiten beschouwing hadden moeten blijven, niet gevolgd. Het hof concludeerde dat de appellanten niet aan hun informatieverplichtingen hadden voldaan en dat de nieuwe schulden aanzienlijk waren. De appellanten hadden geen concreet plan van aanpak gepresenteerd voor het aflossen van deze schulden, wat ook een reden was om de termijn van de schuldsaneringsregeling niet te verlengen.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de 'schone lei' werd bevestigd. De uitspraak is gedaan op 28 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2016
Zaaknummer : 200.181.972/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/12/509 R + 510 R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2015, hebben [appellant] en [appellante] , verzocht voormelde vonnissen te vernietigen, althans recht te doen als vermeend te behoren.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord mr. Diekstra en de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] en [appellante] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 15 januari 2016;
- de brief met een bijlage van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 15 januari 2016;
- de brief met een bijlage van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 19 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van 15 oktober 2012 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnissen waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] en [appellante] geen “schone lei” is verleend.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan ieder in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] en [appellante] stellen zich op het standpunt dat de nieuwe schulden, althans de vastgestelde tekortkoming, niet toerekenbaar zijn c.q. is, althans dat deze tekortkoming op grond van artikel 354, tweede lid Fw, buiten beschouwing had moeten blijven.
Volgens [appellant] en [appellante] is er dan ook geen reden om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei, althans zijn zij van mening dat gelet op hun situatie eerder een verlenging van de saneringsregeling op zijn plaats was.
3.4.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Onweersproken staat vast dat [appellant] en [appellante] gedurende de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden hebben laten ontstaan, waarvan de exacte hoogte nog steeds niet bekend is, zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken.
Blijkens de email van de zorgverzekeraar [zorgverzekeraar] van 9 oktober 2015, gevoegd bij de brief van de bewindvoerder van 9 oktober 2015 gericht aan de rechtbank, zou [appellant] op laatst vermelde datum een schuld aan [zorgverzekeraar] hebben van € 2.016,15 en [appellante] een schuld aan [zorgverzekeraar] hebben van
€ 1.619,17.
Uit deze email blijkt voorts dat [appellant] vanaf januari 2014 als wanbetaler is aangemeld bij het Zorginstituut Nederland en [appellante] vanaf december 2013. De bewindvoerder heeft aangegeven van deze aanmeldingen niet op de hoogte te zijn gesteld.
Naast de ontstane schulden aan [zorgverzekeraar] is voorts sprake van een schuld aan de belastingdienst wegens terugvordering van toeslagen over de jaren 2013 tot en met 2015 van in totaal
€ 5.238,--. Blijkens de brief van de advocaat van 15 januari 2016 zouden [appellant] en [appellante] betalingsregelingen hebben getroffen met [zorgverzekeraar] en de belastingdienst.
Voor zover het een betalingsregeling van [appellant] met [zorgverzekeraar] terzake het bedrag van € 2.016,15 betreft, leest het hof dat ook in de hiervoor vermelde email van [zorgverzekeraar] d.d. 9 oktober 2015. Ten aanzien van de schuld van [appellante] aan [zorgverzekeraar] en de belastingschulden van [appellant] en [appellante] geldt echter dat het hof de stelling ter zake getroffen betalingsregelingen onvoldoende deugdelijk onderbouwd acht met de door [appellant] en [appellante] bij de brief van 15 januari 2016 in het geding gebrachte foto’s van een computerbeeldscherm waarop is te zien dat op 5 november 2015 en 9 december 2015 een bedrag is betaald aan de belastingdienst van
€ 156,-- en een bedrag van € 100,-- aan [zorgverzekeraar] .
3.5.3.
Hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof de slotsom dat [appellant] en [appellante] zich niet hebben gehouden aan de aan hen opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting, terwijl zij daarnaast gedurende de termijn van de schuldsaneringsregeling voor een aanzienlijk bedrag aan bovenmatige nieuwe schulden hebben laten ontstaan. Dat [appellant] en [appellante] , zoals vermeld in de brief van de raadsman van 15 januari 2016, “niet (begrijpen) hoe deze schulden zijn ontstaan” acht het hof, gelet op de hiervoor genoemde email van [zorgverzekeraar] van 9 oktober 2015, in het bijzonder met betrekking tot de schulden uit de zorgverzekeringen onaannemelijk. Immers, aanmelding ter zake van wanbetaling bij Zorginstituut Nederland geschiedt naar ervaringsregels niet zonder herhaalde aanmaning en kennisgeving aan de nalatige verzekerde. Zonder nadere onderbouwing van [appellant] en [appellante] , die ontbreekt, valt niet aan te nemen dat zij niet op de hoogte waren van de overdracht van het incasso aan Zorginstituut Nederland.
3.5.4
Op grond al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat [appellant] en [appellante] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.5.5.
Het hof acht geen termen aanwezig om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen, zoals door [appellant] en [appellante] is verzocht. Het hof overweegt hiertoe dat door en namens [appellant] en [appellante] geen concreet plan van aanpak is overgelegd op welke wijze zij voornemens zijn de nieuwe ontstane schulden integraal in te lossen, indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden verlengd met de maximale termijn van twee jaar. Daar komt nog bij dat de advocaat van [appellant] en [appellante] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard niet te kunnen aangeven of alle nieuwe ontstane schulden daadwerkelijk zullen zijn, althans kunnen worden, ingelopen in een periode tot aan het einde van de eventueel verlengde termijn van de schuldsaneringsregeling.
3.6.
De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, L.Th.L.G. Pellis en A.P. Zweers-van Vollenhoven en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.