ECLI:NL:GHSHE:2016:2724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
20-002439-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en andere strafbare feiten met betrekking tot bedreiging en wederrechtelijke binnendringing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag op zijn 17-jarige ex-vriendin, gepleegd op 26 oktober 2014 in Eindhoven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar. De zaak kwam voor het hof na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 21 juli 2015 had geoordeeld. Het hof heeft de eerdere uitspraak gedeeltelijk vernietigd en zelf recht gedaan. De verdachte had de ex-vriendin opzettelijk van het leven beroofd door haar te verstikken en met kracht te slaan. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade had gehandeld, maar dat zijn handelen wel opzettelijk was en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan wederrechtelijke binnendringing in een woning en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof vond de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd, waaronder eerdere bedreigingen door de verdachte, van zodanige ernst dat een hogere straf gerechtvaardigd was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002439-15
Uitspraak : 7 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-880381-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans verblijvende in PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 EZV te Vught.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte (partieel) zal vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde bestanddeel ‘met voorbedachte rade’ en daarmee van de onder 1. primair (impliciet) ten laste gelegde moord;
  • de verdachte ter zake van de onder 1. primair (impliciet) ten laste gelegde doodslag en de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de in beslag genomen apparatuur, voor zover deze compromitterende afbeeldingen en/of filmbeelden van het slachtoffer [slachtoffer] bevatten, zal onttrekken aan het verkeer;
  • de in beslag genomen laptop van het merk Sony zal teruggeven aan de verdachte;
  • de in beslag genomen telefoon van het merk iPhone, met goednummer 686226, zal teruggeven aan de erfgenamen van [slachtoffer] ;
  • de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel zal toewijzen, met telkens toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte integraal van de onder 1. primair ten laste gelegde moord dan wel doodslag zal worden vrijgesproken;
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • bepleit dat het hof een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf;
  • zich met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 26 oktober 2014 te Eindhoven opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] toen en aldaar met kracht geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of doen verstikken door haar hals met kracht samen te drukken en/of haar neus en/of mond dicht te drukken ten gevolge waarvan haar ademhaling werd belemmerd en zij is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 oktober 2014 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door haar meermalen met kracht te slaan en/of door op andere wijze ernstig geweld jegens haar toe te passen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 05 oktober 2014 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, in een woning, gelegen [adres] en in gebruik bij [benadeelde 1] , althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 oktober 2014 te Eindhoven en/of Geldrop, in elk geval in het arrondissement Oost Brabant, [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, (meermalen) opzettelijk dreigend tegen [slachtoffer] gezegd "Je moet nu meekomen anders maak ik jullie dood" en/of "dan ga ik nu naar jullie huis en maak ik jullie mam dood" en/of "ik zou maar gewoon naar buiten komen want anders sta ik bij jullie binnen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of is hij, verdachte, de (door [slachtoffer] en [benadeelde 1] overhaast verlaten) woning binnengedrongen en/of heeft hij aldaar opzettelijk dreigend een mes achtergelaten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte bij het begaan van het onder 1. ten laste gelegde met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Hoewel uit de inhoud van het procesdossier kan worden afgeleid dat de verdachte in de weken voorafgaand aan de datum waarop het onder 1. ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden meerdere doodsbedreigingen heeft geuit tegen het (latere) slachtoffer [slachtoffer] , kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet worden uitgesloten dat de verdachte op het fatale moment zelf heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Evenmin kan op grond daarvan worden vastgesteld dat hij zich voorafgaand aan dat moment gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Gelet daarop zal de verdachte worden vrijgesproken van – kort gezegd – de aan hem onder 1. primair ten laste gelegde voorbedachte raad en daarmee van de moord op [slachtoffer] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 26 oktober 2014 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] toen en aldaar met kracht geslagen en/of gestompt en doen verstikken door haar hals met kracht samen te drukken, ten gevolge van welk verstikken haar ademhaling werd belemmerd en zij is overleden;
2.
hij op 5 oktober 2014 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, in een woning, gelegen [adres] en in gebruik bij [benadeelde 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op tijdstippen op 5 oktober 2014 te Eindhoven en/of Geldrop, [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend tegen [slachtoffer] gezegd "Je moet nu meekomen anders maak ik jullie dood" en "dan ga ik nu naar jullie huis en maak ik jullie mam dood" en "ik zou maar gewoon naar buiten komen want anders sta ik bij jullie binnen" en is hij, verdachte, de (door [slachtoffer] en [benadeelde 1] overhaast verlaten) woning binnengedrongen en heeft hij aldaar opzettelijk dreigend een mes achtergelaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – zakelijk weergegeven – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van doodslag doordat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de onderhavige gedragingen van de verdachte, te weten: het met de blote vuist slaan van het slachtoffer in het gezicht en het uitoefenen van drukkend geweld op haar hals, niet naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans opleveren op de dood van het slachtoffer.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet kan worden vastgesteld, voor zover het hof zou aannemen dat deze kans wel bestaat, dat de verdachte die kans zou hebben aanvaard.
Volgens de raadsman zou het handelen van de verdachte wel kunnen worden gekwalificeerd als zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend, zoals ten laste gelegd onder 1. subsidiair.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
In de vroege ochtend van 26 oktober 2014 hebben de verdachte en [slachtoffer] , met wie de verdachte de relatie naar zijn zeggen een aantal weken daarvoor had beëindigd, elkaar op het Stratumseind te Eindhoven ontmoet, nadat [slachtoffer] verdachte om 02:46 uur (zomertijd) had gebeld.
Ondanks het door de officier van justitie op 9 oktober 2014 voor de duur van drie maanden aan verdachte opgelegde contactverbod met [slachtoffer] , hebben zij zich van hun vrienden verwijderd om samen te zijn. Nadat zij op meerdere openbare plaatsen in het centrum van Eindhoven seksueel contact hadden gehad, zijn zij uitgekomen op het terrein van het bedrijf [bedrijf] aan de Vestdijk te Eindhoven. Op camerabeelden zijn zij daar in de galerij te zien vanaf het tijdstip 02:44:07 uur tot 02:49 uur (wintertijd). Daarna verdwijnen zij uit het beeld van de camera van de galerij. Op beelden van een andere camera die een plein van [bedrijf] in beeld brengt, is te zien dat zij zich direct daarna begeven naar een plek op dat plein waar die camera, vanwege aldaar staande bomen, geen (direct) zicht op heeft.
Om 03:17:54 uur is verdachte opnieuw, maar dan zonder [slachtoffer] , in beeld. Te zien is dat hij rennend het terrein van [bedrijf] verlaat.
Op 26 oktober 2014 omstreeks 06:45 uur is [slachtoffer] door haar moeder ( [benadeelde 1] ) als vermist opgegeven.
Later die dag, te weten omstreeks 18:45 uur, heeft de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] gevonden op het terrein van [bedrijf] te Eindhoven.
Door de politie zijn de camerabeelden van [bedrijf] tussen de tijdstippen 02:49:54 uur (wintertijd) en 18:18:50 uur (wintertijd, tijdstip ter plaatse komen politie) bekeken. In deze tijd is er niemand naar de plaats gegaan waarheen verdachte en [slachtoffer] liepen en achter de boom uit het zicht raakten. De enige persoon die in deze tijd vanaf dat punt het terrein van [bedrijf] heeft verlaten, is de verdachte.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep over het onderhavige gebeuren heeft afgelegd, komt – zakelijk weergegeven – op het volgende neer. De verdachte heeft, nadat hij samen met [slachtoffer] naar de latere plaats van het delict was gelopen, ruzie met haar gekregen, waarbij hij haar als eerste een tik met de vlakke hand in haar gezicht heeft gegeven, gevolgd door een tweede, wat hardere tik in haar gezicht. Hierna zou [slachtoffer] verdachte naar de keel zijn gevlogen en zou zij zijn keel hebben dichtgedrukt en dichtgedrukt hebben gehouden. Omdat verdachte hierdoor pijn ervoer en omdat zij niet losliet heeft hij [slachtoffer] een aantal harde vuistslagen in het gezicht gegeven. Ondanks de harde klappen en het feit dat zij hierdoor tot bloedens toe gewond raakte aan neus en mond, liet zij hem, aldus verdachte, niet los en bleef zij doorgaan met het dichtknijpen van zijn keel. Verdachte heeft vervolgens haar keel met twee duimen stevig dicht geknepen en dichtgeknepen gehouden. Hij wilde [slachtoffer] laten voelen wat hij voelde en wilde pas loslaten zodra [slachtoffer] hem losliet. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer] hem inderdaad losgelaten, waarbij haar armen slap langs/op haar lichaam zijn gevallen. Volgens verdachte bewoog [slachtoffer] op dat moment niet meer en is hij vervolgens in paniek van de plaats van het delict weggerend. [slachtoffer] heeft zich volgens verdachte positioneel steeds (half hangend) onder, doch in ieder geval lager, dan verdachte bevonden. Hij zou [slachtoffer] in dezelfde positie hebben achtergelaten als dat zij op de foto’s in het dossier te zien is.
Er is uitgebreid forensisch onderzoek verricht.
De verdachte is in het kader van het opsporingsonderzoek op 26 oktober 2014 forensisch onderzocht en gefotografeerd. Daarbij is geconstateerd dat hij aan de linkerzijde van zijn hoofd ter hoogte van zijn wang een kleine verwonding van ongeveer 15 millimeter had. Aan de rechterzijde van zijn hoofd ter hoogte van zijn wang bevond zich eveneens een verwonding, rond van vorm. Daarnaast had de verdachte verwondingen aan zijn wijsvinger en pink van zijn rechterhand.
Door de politie is voorts het lichaam van [slachtoffer] op de plaats delict onderzocht en gefotografeerd. Daarbij is ten aanzien van de foto met nummer 65 het volgende gerelateerd: “Op zowel de palmzijde, de rugzijde, de strek-, buigzijde en tussen de vingers van de linkerhand was bloed zichtbaar”.
Voorts is bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer geconstateerd dat er krasvormige beschadigingen waren aan de randen van het uitwendig letsel aan de hals.
Bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] heeft dr. [deskundige] , arts en forensisch patholoog bij het NFI, onder meer het volgende bevonden.
A. Uitwendig/inwendig7. Er waren stipvormige bloeduitstortingen (petechiae) en soms grotere bloeduitstortingen (echymosen) in de bindvliezen van de oogleden en in het oogwit.
9. Hals uitwendig:Er was aan de hals midden tot naar links, op circa 3 cm onder de adamsappel, een onregelmatig gebied van oppervlakkige huidbeschadiging, roodheid door onderhuidse bloeduitstorting, indroging, afmeting 2x4 cm. Aan de randen daarvan waren er krasvormige oppervlakkige huidbeschadigingen, tot aan de hals rechts.
Hals inwendig:op hetzelfde niveau als voornoemd uitwendig letsel aan de hals, waren er inwendig bloeduitstortingen in de hals: voorwaarts midden in de hals, in de diepe halsspieren en vetweefsel, afmeting 0,5 x 0,5 cm. In de diepe halsspier links, net naast voornoemd letsel, was een bloeduitstorting van 2 x 0,5 cm en nog dieper in de spieren links zijwaarts, reikend tot op het oppervlak van de slokdarm en de luchtpijp achterwaarts, afmeting 2 x 0,6 cm. Er waren 2 bloeduitstortingen op het oppervlak van het schildkraakbeen links (de bovenrand), afmetingen 0,4 x 0,2 cm maximaal.
10. Mond/neus:er was zwelling van de lippen door uitgebreide bloeduitstortingen tot aan de lipriemen. Er waren meerdere verscheuringen in het slijmvlies van de lippen.
Er was zwelling van de neus en er was bloed in de neusgaten. Er waren uitwendig rode huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen aan de neus (onder andere tussen de neusvleugels) met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadiging. Het neustussenschot toonde bloeduitstorting rondom.
11. Hoofd uitwendig:er waren verspreid aan het gelaat en elders aan het hoofd (onder andere de oren), vele rode en rood-blauw-paarse huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen, plaatselijk met oppervlakkige huidbeschadigingen en zwelling.
Hoofd inwendig:er waren bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de schedelhuid, in het bindvlies van het schedeldak (periost), in beide slaapspieren. Er waren tekenen van vochtophoping in de hersenen.
Ten aanzien van het intreden van de dood wordt door de deskundige in haar rapport het volgende gesteld:
Bij sectie werden letsels uitwendig en inwendig aan de hals vastgesteld (sub A9),
die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch,
(samen)drukkend geweld op de hals, zoals door verwurging, al dan niet in
combinatie met stomp, botsend geweld op de hals kan ontstaan.
Voorts werden bij sectie letsels sub A10 aan de mond/neus regio vastgesteld, welke
bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de
mond/neus regio, zoals door (af)drukken van de mond/neus (smoren), slaan, vallen
kan ontstaan.
Het intreden van de dood kan goed worden verklaard door effecten van verstikking, ontstaan door bovengenoemd geweld op de hals, bovengenoemd geweld op de mond-neusregio met als gevolg belemmering van de luchtwegen, elk op zich dan wel in combinatie.
Met betrekking tot de doodsoorzaak heeft dr. [deskundige] , als deskundige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord, – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard.
‘Op halsniveau heb je meerdere structuren. Zijwaarts lopen de grote bloedvaten, de arteria en vena, de slagader en de ader die naast elkaar lopen. Wanneer op het oppervlakkig gelegen bloedvat, dat is de halsader, die zijwaarts in de hals loopt, een bepaalde druk komt te staan waardoor de bloedafvoer vanuit het hoofd naar het hart belemmerd wordt, terwijl de toevoer door de slagader, die juist het bloed naar boven moet brengen vanuit het hart, doorloopt, krijg je een disbalans. Daardoor komt het veneuze vaatbed, dat is het aderlijk vaatbed, onder spanning te staan en de kleine bloedvaatjes daarin knappen en er ontstaan puntvormige bloedinkjes; in het bindvlies van de oogleden, in het gelaat, soms grotere bloeduitstortingen in de ogen, dat noemen we echymose. Dat was hier ook het geval bij mevrouw [achternaam slachtoffer] .
Onder A.7 in mijn rapport ziet u dat staan. Er waren stipvormige bloeduitstortingen (petechiae) en soms grotere bloeduitstortingen (echymosen) in de bindvliezen van de oogleden en in het oogwit. Die zijn dus ontstaan door de druk op het systeem. U kunt hieruit concluderen dat er niet alleen voorwaarts in de hals compressie is geweest, maar ook zijwaarts.
De dood van mevrouw [achternaam slachtoffer] is het gevolg van het geweld op de hals. Dat is dus de combinatie van dichtdrukken of het belemmeren van de bloedvoorziening naar het hoofd waardoor er zuurstoftekort in het hoofd ontstaat en dat betekent dus algehele weefselschade. Omdat de hersenen tekort hebben aan zuurstof, zijn de andere organen ook daarmee gemoeid. Dat is dus één mechanisme: algehele weefselschade door zuurstoftekort.
Het tweede mechanisme is als volgt. Doordat er druk wordt uitgeoefend op de luchtpijp ontstaat een blokkade van de zuurstofvoorziening naar de longen. En dat is dus een soort van verstikking.
Dus eigenlijk is de doodsoorzaak een combinatie van factoren: algehele weefselschade door zuurstoftekort, in combinatie met zuurstoftekort door blokkade van de luchtwegen en dat noemt men in de volksmond verstikking. Verstikking is een breed begrip. Van het eerstgenoemde kun je ook zeggen dat er sprake is van verstikking, maar dat is wel een ander mechanisme dan door blokkade van de luchtpijp.
Wat ik hiermee bedoel is dat samendrukkend geweld op de hals één doodsoorzaak is. Belemmering van de luchtwegen door geweld op de mond, het drukken op de mond, het ‘smoren’ zoals dat wordt genoemd in gemakkelijke taal, kan ook een doodsoorzaak zijn omdat iemands zuurstoftoevoer wordt belemmerd. Elk van deze oorzaken op zich, of een combinatie daarvan kan de dood verklaren.
Met andere woorden: er zijn twee doodsoorzaken die je niet van elkaar los kunt zien, maar die wel in theorie elk op zich, of in combinatie, de dood kunnen verklaren.
Van een slag op zich ga je niet dood. Het punt is dat je aan bloeduitstortingen in die regio, ook al zit dat in de lippen, niet doodgaat. Je gaat wel dood, en dat bedoel ik ook in mijn conclusie, van smoren. Dat betekent dus dat je de mond afdrukt waardoor iemand geen zuurstof meer vanuit de mond richting longen krijgt.
Als er geen smoorhandelingen zijn geweest, dus dat betekent dat er geen belemmering heeft plaatsgevonden van luchtwegen op de mond en de neus, dan kun je dat deel heel makkelijk weglaten uit mijn conclusie en dan wordt de conclusie dat geweld op de hals de dood heeft veroorzaakt. Dus die andere doodsoorzaak is voor het geval het smoren er is geweest.
Als het smoren niet heeft plaatsgevonden, dan blijft er dus één diagnose over en dat is het samendrukkend geweld op de hals.
Het letsel dat u bij de lipriemen hebt gezien, kan ook worden veroorzaakt door een vuistslag.
Het letsel dat ik in de neus heb geconstateerd kan ook worden veroorzaakt door een vuistslag.
Het is niet juist om te stellen dat door het letsel aan de neus /mondregio als gevolg van slaan belemmering van de luchtwegen van mevrouw [achternaam slachtoffer] is ontstaan, doordat een hoeveelheid bloed zich heeft opgehoopt in de neus of mond. Dat was niet het geval, want zij had geen bloed in de keelholte. Zij had wel bloed in de neusgaten, maar daar schrik je niet van om het zo te noemen (het hof begrijpt: een relatief beperkte hoeveelheid). Het gaat erom dat, als je daar een bepaalde belangrijke consequentie aan wil hangen, dan moet je dat bloed ook zien in de keelholte, in de luchtpijp. Soms komt het diep in de luchtpijp waardoor mensen het bloed inademen, oftewel aspireren, en dat kan natuurlijk ook leiden tot overlijden doordat je de luchtwegen blokkeert met bloed in plaats van lucht. Maar dat was hier niet het geval.’
Het hof overweegt als volgt.
Het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen op een openbaar parkeerterrein gelegen aan het pand waarin het bedrijf [bedrijf] te Eindhoven is gevestigd, liggend op een grindpad tussen een ter plaatse aanwezige plantenbak en een muur van het pand. Op de muur en de daarop bevestigde elektriciteitskast zijn meerdere bloedspatten en -vegen aangetroffen die – naar moet worden aangenomen – van het slachtoffer afkomstig zijn. Dit beeld bevestigt de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] een aantal harde vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, waardoor zij tot bloedens toe gewond raakte aan neus en mond. Bij verdachte is geen noemenswaardig letsel vastgesteld dat een dergelijk sporenbeeld zou kunnen verklaren.
Dat verdachte met grote kracht tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen volgt naar het oordeel van het hof evenzeer uit de op en in de mond, op en in de neus en op en in het hoofd van het slachtoffer aangetroffen letsels.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer [slachtoffer] hem bij de keel is blijven grijpen tot het moment dat haar armen slap naast haar lichaam vielen, laat zich moeilijk rijmen met het navolgende.
In de eerste plaats is in de nek of hals van verdachte van een dergelijk handelen door [slachtoffer] geen enkel spoor aangetroffen.
In de tweede plaats, indien al moet worden aangenomen dat zij op enig moment bij verdachte daadwerkelijk de keel heeft dichtgedrukt, is het moeilijk voorstelbaar dat een meisje met een slank postuur en een gewicht als dat van [slachtoffer] (te weten: 53 kilogram) nadat zij meermalen door een jonge man met het (sportieve) postuur en een gewicht als dat van de verdachte (te weten: 71 kilogram) met grote kracht tegen haar hoofd/gezicht was geslagen, nog in staat zou zijn geweest om de keel van de verdachte dichtgedrukt te blijven houden.
Het bloed dat op de handen en onderarmen van het slachtoffer is aangetroffen – kennelijk van haarzelf afkomstig –, alsmede de krasvormige beschadigingen aan de randen van het uitwendig letsel aan de hals, duiden er eerder op dat het slachtoffer tijdens de verwurging door de verdachte, heeft getracht zich daaruit te bevrijden met behulp van haar handen. Voor deze veronderstelling levert ook het sectierapport van voornoemde patholoog een aanwijzing op. Zij merkt daarin immers op dat de beschadigingen aan de randen van het uitwendig letsel aan de hals kunnen zijn opgeleverd door bijvoorbeeld krassen met nagels van [slachtoffer] zelf in het kader van bevrijdingspogingen. Ook de relatief bescheiden verwondingen in het gezicht van verdachte duiden eerder op een dergelijke afweer van het slachtoffer, dan op een aanval zoals door de verdachte geschetst.
Op grond van het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat de verdachte, op de onderhavige plaats van het delict, op enig moment kwaad is geworden op [slachtoffer] , haar vervolgens een aantal zeer krachtige vuistslagen in het gezicht heeft gegeven, vervolgens zijn beide handen om haar nek heeft gehouden en met twee duimen haar keel/hals zodanig krachtig en lang, te weten: totdat zij niet meer bewoog, heeft dichtgeknepen, dat zij als gevolg van dat geweld – in het bijzonder van dat dichtknijpen en de dientengevolge opgetreden effecten van verstikking – is overleden.
Voor het ten laste gelegde dichtdrukken van haar neus en/of mond van [slachtoffer] (in de hierboven weergegeven deskundigenverklaring ook wel aangeduid als ‘smoren’), dat door de forensisch patholoog ook als mogelijke doodsoorzaak is genoemd, is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende bewijs naar voren gekomen, in het bijzonder omdat daarvoor aan de door de verdachte afgelegde verklaringen geen enkele aanwijzing valt te ontlenen en voorts omdat niet valt uit te sluiten dat de door forensisch patholoog in dat kader bij het slachtoffer vastgestelde letsels op/in de neus- en mondregio zijn veroorzaakt door het slaan door verdachte, welk slaan volgens de forensisch patholoog op zich niet heeft bijgedragen aan de dood. Het hof sluit zich aan bij die conclusie.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk, tenminste in voorwaardelijke zin, [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Immers is het onder bovenvermelde omstandigheden met twee handen om de nek/hals van een persoon plaatsen/houden en met twee duimen krachtig dichtknijpen van die keel/hals en deze dicht geknepen houden totdat de persoon niet meer beweegt, een gedraging die gezien de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze is verricht, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon als gevolg daarvan zal overlijden. Deze gedraging van verdachte was dan ook geëigend om het slachtoffer te doden. De verdachte moet daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, ten tijde van het ten laste gelegde handelen op de hoogte zijn geweest.
De gedraging van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het doden van het slachtoffer, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn bewezen verklaarde handelen zou sterven en is zijn opzet minst genomen in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De door de raadsman in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen daaraan niet afdoen.
Aldus heeft verdachte door te handelen zoals in het voorgaande naar voren gebracht opzettelijk [slachtoffer] van het leven beroofd, althans was verdachtes opzet ten tijde van zijn handelen minst genomen in voorwaardelijke zin daarop gericht.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
III.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:

Doodslag.

Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
In de woning bij een ander of anderen in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte, destijds 22 jaar oud, heeft op 26 oktober 2014, in de nachtelijke uren en op de openbare weg, [slachtoffer] , destijds 17 jaar oud, door verstikking om het leven gebracht. Daarmee heeft hij de jonge, levenslustige tiener, met wie hij sinds augustus 2013 een relatie had (gehad), het leven dat nog voor haar lag ontnomen.
Verdachte heeft daarmee een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare.
Door te handelen zoals bewezen verklaard, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Bovendien heeft de verdachte in de weken voorafgaand aan de dood van het slachtoffer haar en haar gezinsleden (te weten: haar moeder en zus) zeer grote angst aangejaagd door haar en haar moeder te bedreigen met de dood, de gezamenlijke woning binnen te dringen en ter plaatse een groot mes achter te laten. Als gevolg van deze angstige gebeurtenissen zag het gezin zich genoodzaakt om de woning gedurende twaalf dagen te ontvluchten en heeft men ook de dagen daarna, tot aan de aanhouding van de verdachte, in grote angst voor de verdachte geleefd.
Ten nadele van verdachte heeft voorts te gelden dat aan hem ten tijde van het begaan van de onder 1. bewezen verklaarde doodslag, naar aanleiding van (één of meer van) de onder 2. en 3. bewezen verklaarde feiten, door de officier van justitie een contactverbod met het slachtoffer was opgelegd, maar dat hij haar – ook ondanks diverse waarschuwingen van vrienden – toch ontmoet heeft en vervolgens zich samen met haar naar de (afgelegen) plaats delict heeft begeven. Dat zij, omdat zij verdachte miste, ondanks eerdere bedreigingen door hem, toch contact met hem heeft gezocht, kan niet ten voordele van verdachte strekken.
Ten slotte rekent het hof het de verdachte zeer zwaar aan dat hij, nadat hij het slachtoffer om het leven had gebracht, van de plaats delict is gevlucht zonder zich verder om haar te bekommeren of hulpdiensten in te schakelen. In plaats daarvan heeft verdachte zijn met bloed van het slachtoffer besmeurde kleding verstopt, kennelijk met als doel sporen van het misdrijf, die naar hem zouden leiden, aan het zicht te onttrekken en heeft hij de in hevige onrust verkerende familie van het slachtoffer tot aan het moment dat haar ontzielde lichaam in de avonduren door de politie werd aangetroffen, volstrekt in het ongewisse gelaten over haar lot en haar verblijfplaats.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof voor het overige gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2016, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het begaan van de onderhavige feiten niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
  • de inhoud van het hem betreffend psychiatrisch rapport, d.d. 15 februari 2015, opgemaakt door de psychiater [naam psychiater] ;
  • de inhoud van het hem betreffend psychologisch rapport, d.d. 5 februari 2015, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam psycholoog] ;
  • de leeftijd van verdachte ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten.
De gedragsdeskundigen hebben vastgesteld – kort weergegeven – dat de emotionele ontwikkeling van verdachte nog niet is uitgerijpt en dat bij hem narcistische persoonlijkheidstrekken aanwezig zijn zonder dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin, zodat hij volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Het hof neemt deze conclusies over en legt die mede ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof heeft voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheden dat – zoals blijkt uit een door de verdediging in hoger beroep overgelegde memo, d.d. 20 juni 2016, opgemaakt door [naam psycholoog 2] , psycholoog – hij momenteel in de Penitentiaire Inrichting waar hij verblijft, een psychologische behandeling volgt.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn.
Aan de hand daarvan heeft het hof voor de bewezen verklaarde doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren tot uitgangspunt genomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de geweldshandelingen gepleegd door verdachte voorafgaand aan het doden van [slachtoffer] en (het gebrek aan en) het handelen van de verdachte na het begaan van het onder 1. bewezen verklaarde, ligt een aanzienlijke verhoging van de overwogen straf in de rede.
Daarnaast houdt het hof rekening met de ernst van de onder 2. en 3. bewezen verklaarde feiten, gelet op de bijzonder bedreigende omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de verregaande gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar gezinsleden, die zich genoodzaakt zagen hun woning (tijdelijk) te ontvluchten en een aantal weken in grote angst hebben verkeerd.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van elf jaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 25.366,49, bestaande uit een bedrag van € 1.500,00 ter zake van geleden immateriële schade en een bedrag van totaal
€ 23.866,49 ter zake van geleden materiële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering betreffende de gemaakte reiskosten vermeerderd met een bedrag van € 107,59.
De vordering is niet betwist.
De vordering betreffende de materiële schade bestaat uit de volgende posten:
een bedrag van € 21.319,04 ter zake van uitvaartkosten;
een bedrag van € 1.428,65 ter zake van notariskosten;
een bedrag van € 494,05 ter zake van reis- en parkeerkosten in verband met de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep;
een bedrag van € 170,08 ter zake van de vervanging van een ruit;
een bedrag van € 126,66 ter zake van medicatie;
een bedrag van € 435,60 ter zake van rechtsbijstand in eerste aanleg.
Het hof beschouwt de onder 3 en 6 genoemde kosten als proceskosten van de benadeelde partij die als zodanig ten laste van de verdachte dienen te worden gebracht.
Voor het overige deel van de vordering heeft het volgende te gelden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. en/of 2. bewezen verklaarde handelen, materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 23.044,43 (posten 1, 2, 4 en 5).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2. en 3. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van € 1.500,00.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 24.544,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij zal het hof als ingangsdatum van de wettelijke rente aansluiting zoeken bij de datum van de bewezen verklaarde feiten, zijnde het schade veroorzakend moment.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op een bedrag van totaal € 929,65 (posten 3 en 6).
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.517,10, bestaande uit een bedrag van € 1.500,00 ter zake van geleden immateriële schade en een bedrag van € 17,10 ter zake van geleden materiële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering betreffende de materiële schade verlaagd tot een bedrag van € 16,74 en voor het overige bij de aanvankelijke vordering gepersisteerd.
De vordering is niet betwist.
Het hof merkt op dat [benadeelde 2] weliswaar niet in de bewezenverklaring van feit 2 of 3 genoemd wordt, maar ziet haar desondanks als rechtstreeks benadeelde van feit 2 aangezien zij als dochter van [benadeelde 1] ten tijde van het feit, samen met haar moeder en zus [slachtoffer] , eveneens in de onderhavige woning woonde en haar huisrecht door het bewezen verklaarde eveneens is geschonden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 16,74.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van € 1.500,00.
De vordering zal derhalve geheel worden toegewezen. te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de respectieve bewezen verklaarde data.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beslag
De in beslag genomen, niet teruggegeven telefoon van het merk iPhone (goednr. 686226), behoorde blijkens het onderzoek ter terechtzitting toe aan het overleden slachtoffer [slachtoffer] , zodat de teruggave daarvan aan haar erfgenamen zal worden gelast, zijnde degenen die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
De in beslag genomen, niet teruggegeven laptop van het merk Sony (goednr. 237477, inclusief muis en adapter), zal worden teruggegeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat de overige in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Computer, Kleur: zwart, TOSHIBA Notebook [serienummer] , goednr. 835606;
- 1.00 STK Computer, ACER ASPIRE, goednr. 835607;
- 1.00 STK GSM (Mobiele telefoon) Kleur: wit, APPLE IPHONE 5, goednr. 835609 / incl. oplader;
- 1.00 STK GSM (Mobiele telefoon), SAMSUNG Gt-I9001, goednr. 686711,
aan de verdachte toebehoren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze voorwerpen aan het verkeer zullen worden onttrokken. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gebleken is dat deze, aan verdachte toebehorende, voorwerpen gegevensdragers bevatten houdende digitale naaktafbeeldingen en/of erotische filmpjes van het overleden, destijds minderjarige, slachtoffer [slachtoffer] . Het gaat hier om digitale naaktafbeeldingen en/of erotische filmpjes van een minderjarige die mogelijk aangemerkt kunnen worden als kinderpornografische afbeeldingen in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Teruggave van de computer met voormelde afbeeldingen/filmpjes aan verdachte heeft tot gevolg dat hij in het bezit zou komen van mogelijk kinderpornografisch materiaal hetgeen niet alleen een strafbaar feit (te weten: overtreding van laatstgenoemd wetsartikel) oplevert, maar tevens onder de gegeven omstandigheden van het onderhavige veroordelende arrest, maatschappelijk-ethisch volstrekt onverantwoord zou zijn.
Gelet daarop is het redelijkerwijs niet zonder meer mogelijk om verdachte in dezen redelijkerwijs als een rechthebbende op deze voorwerpen aan te merken en is teruggave van de computer met de afbeeldingen/filmpjes aan hem derhalve niet zonder meer mogelijk.
Dit zou anders kunnen zijn indien de harde schijven van voormelde apparatuur gedemonteerd zouden worden ter vernietiging. Eerst dan bestaat de zekerheid dat er geen kinderporno meer in één van genoemde apparaten aanwezig is.
Voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, bestaat echter, gelet op de betreffende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, geen wettelijke grond. Het bezit van kinderpornografie is niet ten laste gelegd en ook overigens kan hier geen relevante relatie met de bewezen verklaarde feiten worden vastgesteld.
Op grond van dit één en ander acht het hof het aangewezen om laatstgenoemde voorwerpen terug te geven aan de verdachte, echter met daarbij de uitdrukkelijke last aan het openbaar ministerie om de voormelde mogelijke kinderpornografische afbeeldingen van het overleden slachtoffer van de betreffende harde schijven, of andere betreffende gegevensdragers, permanent te (doen) verwijderen, desnoods door middel van het (doen) verwijderen van de harde schijven of andere onderdelen/gegevensdragers uit voormelde apparatuur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 57, 138, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot het bedrag van € 24.544,45 (vierentwintigduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 23.044,45 (drieëntwintigduizend vierenveertig euro en vijfenveertig cent) voor geleden materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) voor geleden immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 929,65 (negenhonderdnegenentwintig euro en vijfenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 24.544,45 (vierentwintigduizend vijfhonderdvierenveertig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 23.044,45 (drieëntwintigduizend vierenveertig euro en vijfenveertig cent) voor geleden materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) voor geleden immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 157 (honderdzevenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake tot het bedrag van € 1.516,74 (duizend vijfhonderdzestien euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 16,74 (zestien euro en vierenzeventig cent) voor geleden materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) voor geleden immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 1.516,74 (duizend vijfhonderdzestien euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 16,74 (zestien euro en vierenzeventig cent) voor geleden materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) voor gelden immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Beslag

Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Computer, SONY laptop, goednr. 237477 / incl. muis + adapter;
- 1.00 STK Computer, Kleur: zwart, TOSHIBA Notebook [serienummer] , goednr. 835606;
- 1.00 STK Computer, ACER ASPIRE, goednr. 835607;
- 1.00 STK GSM (Mobiele telefoon) Kleur: wit, APPLE IPHONE 5, goednr. 835609 / incl. oplader;
- 1.00 STK GSM (Mobiele telefoon), SAMSUNG Gt-I9001, goednr. 686711,
met daarbij
de uitdrukkelijke last aan het openbaar ministerieom de in deze apparatuur – behoudens de Sony laptop – mogelijk aanwezige kinderpornografische afbeeldingen van het overleden slachtoffer [slachtoffer] van de betreffende harde schijven, of andere betreffende gegevensdragers, permanent te (doen) verwijderen, desnoods door middel van het (doen) verwijderen van de harde schijven of andere onderdelen/gegevensdragers uit voormelde apparatuur.
Gelast de teruggave aan de erfgenamen van [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Telefoontoestel, IPHONE goednr. 686226.
Aldus gewezen door
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 7 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.