ECLI:NL:GHSHE:2016:2721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
20-003414-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende hennepteelt en elektriciteitsdiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was aangeklaagd voor het telen van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf. De verdediging pleitte echter voor integrale vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de hennepplanten in de door haar verhuurde ruimte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de feitelijke bewoner was van het pand waar de hennepplanten werden aangetroffen. Dit leidde tot de conclusie dat het binnentreden door de politie niet onrechtmatig was jegens de verdachte. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten en dat zij ook niet betrokken was bij de elektriciteitsdiefstal. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de rol van de feitelijke bewoner in zaken van onrechtmatig binnentreden door opsporingsambtenaren. Het hof concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van de huurder van het pand, en dat er geen bewijs was dat de verdachte op enige wijze betrokken was bij de hennepteelt of de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003414-13
Uitspraak : 6 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-666389-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [woongegevens].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde voor wat het telen betreft en feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde en zal veroordelen ten aanzien van feit 1 primair voor wat het aanwezig hebben betreft van 9 moederplanten en 961 stekken. De advocaat-generaal heeft oplegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [pleegadres] ongeveer 9 hennepplanten en/of 1047 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [pleegadres] ongeveer 9 hennepplanten en/of 1047 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitsnetwerk (meterkast) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitsnetwerk (meterkast) heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan die (onbekend gebleven) perso(o)n(en) en/of haar/zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die (onbekend gebleven) perso(o)n(en) en/of haar/zijn/hun mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 25 januari 2011 te Breda en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die (onbekend gebleven) perso(o)n(en) toegang te verlenen tot en/of toe te staan gebruik te maken van haar, verdachtes, meterkast.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
Primair: onrechtmatige binnentreding
Primair is - kort samengevat - gesteld dat het door de opsporingsambtenaren binnentreden in het pand aan de [pleegadres] te Breda onrechtmatig was omdat op dat moment geen sprake was van een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Opiumwet en omdat van een niet-rechtsgeldige machtiging tot binnentreden gebruik zou zijn gemaakt. De resultaten van dat binnentreden mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Bij gebreke van overig bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot de plaatsen, waar een overtreding van die wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
Het hof stelt voorop dat de wettelijke bepalingen omtrent het binnentreden en betreden
van plaatsen door opsporingsambtenaren strekken ter bescherming van het huisrecht van de feitelijke gebruiker (ter bewoning of ander gebruik) van een woning, ander lokaal of erf. Deze bepalingen strekken niet ter bescherming van het eigendoms- of huurrecht als zodanig. Dit brengt mee dat eventueel onrechtmatig binnentreden slechts onrechtmatig is jegens de feitelijke gebruiker van het pand waarin de politie is binnengetreden.
Blijkens de verklaring van verdachte woonde zij ten tijde van het binnentreden niet in het pand aan de [pleegadres] te Breda. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat het pand uit drie afzonderlijke appartementen bestaat. Het appartement op de begane grond van dat pand werd aan [huurder] verhuurd. Het appartement op de eerste etage werd verhuurd als Bed&Breakfast-adres. In het appartement op de tweede etage zou de pleegzoon van verdachte wonen. Verdachte zou alleen in het pand komen om de huur te innen en om aanwezig te zijn bij de gesprekken die de reclassering met haar pleegzoon had.
Gelet op voormelde verklaring is het hof van oordeel dat verdachte niet als feitelijke bewoner van het pand aan de [pleegadres] te Breda kan worden aangemerkt. Het feit dat haar pleegkind in het pand woonde maakt dat niet anders, nog daargelaten dat het pleegkind op de tweede verdieping woonde en het in deze zaak gaat om het appartement op de begane grond. Dat verdachte daar wel eens kwam om de huur te innen, maakt haar nog geen bewoner.
Nu de verdachte niet de feitelijke bewoner van het pand was, is het binnentreden in dit pand door de politie in ieder geval niet jegens de verdachte onrechtmatig. Het is immers niet de verdachte die door de beweerde niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Reeds hierom faalt het primaire verweer.
Subsidiair: onrechtmatig optreden van de politie
Subsidiair is gesteld dat de politie-actie in het appartement op de begane grond van het pand aan de [pleegadres] te Breda onrechtmatig is geweest, omdat sprake was van een machtiging waaraan de nodige gebreken kleefden en omdat in strijd met de wet niet alleen zoekend is rondgekeken, maar in feite een doorzoeking heeft plaatsgevonden, hetgeen tot bewijsuitsluiting en bij gebreke van overig bewijs tot vrijspraak dient te leiden.
Op dezelfde gronden als waarop hiervoor het primaire verweer werd verworpen, verwerpt het hof dit subsidiaire verweer. Nu de verdachte niet de feitelijke bewoner van het pand was, is de gestelde doorzoeking in het appartement op de begane grond van dat pand door de politie in ieder geval niet jegens de verdachte onrechtmatig. Het is immers niet de verdachte die door de beweerde niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
(Meer) subsidiair verweer: Tegenstrijdigheden en onbetrouwbaarheden
De verdediging heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat er zoveel onduidelijk-heden en tegenstrijdigheden in het dossier aanwezig zouden zijn dat op grond daarvan eveneens tot een integrale vrijspraak zou moeten worden gekomen. De verdediging heeft gewezen op de navolgende tegenstrijdigheden en onbetrouwbaarheden:
-verschillende tijdstippen:
Volgens de verdediging zouden in het dossier verschillende tijdstippen van binnentreden en verlaten van de woning zijn opgenomen, te weten 10:45 uur, 11:00 uur, 10:15 uur en 11:45 uur. Het hof zal echter aan deze verschillen in tijdstippen geen consequenties verbinden nu zij gering en niet van wezenlijke aard zijn en om die redenen geen afbreuk doen aan de deugdelijkheid van het dossier in zijn geheel.
-onvolledig proces-verbaal
Volgens de verdediging heeft verbalisant [naam] nagelaten in het proces-verbaal van binnentreden te vermelden wie met hem het pand aan de [pleegadres] te Breda is binnengegaan waardoor onduidelijk is wie ten tijde van het binnentreden in het pand aanwezig zijn geweest.
Het hof zal aan deze tekortkoming – voor zover daarvan al sprake is – geen gevolg verbinden nu verdachte niet de feitelijke bewoner van het pand was en door de beweerde niet-naleving van het voorschrift niet is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
-relaasproces-verbaal [verbalisant]
De verdediging heeft gesteld dat het relaasproces-verbaal van verbalisant [naam] (dossier-pagina’s 05 tot en met 09) onduidelijkheden en onvolkomenheden bevat. Het hof zal dit proces-verbaal – bij een eventuele bewezenverklaring – niet voor het bewijs gebruiken op grond waarvan dit verweer geen verdere bespreking behoeft.
-proces-verbaal Opiumwet
De verdediging heeft gesteld dat het proces-verbaal Opiumwet (dossierpagina 29) niet voor het bewijs kan worden gebezigd. In de kern komt het verweer erop neer dat niet duidelijk is of de geteste hennep dezelfde is als in beslaggenomen in het pand aan de [pleegadres] te Breda. Bovendien zouden de resultaten van de test onbetrouwbaar zijn nu deze geruime tijd na de inbeslagneming zijn uitgevoerd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming (dossierpagina 2) is gerelateerd dat op 25 januari 2011 onder verdachte 3 monsters van hennepplanten in beslag zijn genomen. Het betreffen twee monsters genomen van hennepstekken en een monster genomen van een moederplant. Aan het inbeslaggenome is een uniek goednummer toegekend eindigend op “488312”.
In het proces-verbaal Opiumwet (dossierpagina 29) is gerelateerd dat op 21 maart 2011 een test is uitgevoerd aan een hoeveelheid verdovende middelen inbeslaggenomen onder verdachte tijdens een hennepruimaktie op het adres [pleegadres] te Breda. Het zou daarbij gaan om 3 monsters van moederplanten en hennepstekken. Als voorwerpnummer is opgenomen een nummer eindigend op “488312”.
Het hof is gelet op de vermelding in beide processen-verbaal van drie monsters van moederplanten en hennepstekken, het voorwerpnummer eindigend op “488312” en de vermelding van de inbeslagneming onder verdachte en in het laatste proces-verbaal de vermelding van de [pleegadres] van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in het proces-verbaal Opiumwet geteste monsters van moederplanten en stekken dezelfde zijn als die op 25 januari 2011 onder verdachte op het adres [pleegadres] te Breda in beslag zijn genomen. Gelet op het nummer en de specificatie van de monsters acht het hof het niet aannemelijk dat er tijdens de hennepruimdag monsters van hennepplanten uit diverse geruimde kwekerijen verwisseld zouden zijn.
Uit het proces-verbaal kennisgeving inbeslagneming volgt dat de bemonstering van de hennep op 25 januari 2011 heeft plaatsgevonden - het andersluidende verweer hieromtrent van de verdediging mist feitelijke grondslag – en op 21 maart 2011 is getest. Hoewel de test op een laat moment heeft plaatsgevonden doet dit niet af aan de betrouwbaarheid van de uitgevoerde test.
Resume ten aanzien van het (meer) subsidiaire verweer
Het hof is met inachtneming van hetgeen hierboven is vermeld anders dan de verdediging van oordeel dat het dossier voldoende betrouwbaar en duidelijk is en aan een eventuele bewezenverklaring niet in de weg staat. Het andersluidende (meer) subsidiaire verweer van de verdediging wordt verworpen.
Beoordeling feit 1.
Het hof is overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat bij gebreke van voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde voor zover het telen betreft heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen voor het overige onder 1 is ten laste gelegd overweegt het hof als volgt.
Blijkens het relaasproces-verbaal van verbalisant [naam] (dossierpagina 23) zou verdachte voordat de verhuurde ruimte (hof: op de begane grond van het pand aan de [pleegadres] te Breda) werd binnengetreden tegen hem hebben gezegd dat er enkele moederplanten en stekken in de ruimte aanwezig zouden zijn. Op dat moment hoorde verbalisant [naam] van collega’s in de woonruimte zeggen dat het “Bingo” was. Verdachte is daarop aangehouden en zou daarop hebben gezegd dat zij van de huur-inkomsten leefde. Zij verklaarde tevens dat zij ervan op de hoogte was dat de huur betaald werd uit de inkomsten van hennepteelt.
Tijdens haar verhoor bij de politie (dossierpagina 17) ontkent verdachte dat zij wist van de aangetroffen moederplanten en stekken. Ze zegt dat ze voor de politie-inval deze nooit heeft gezien. Verdachte wordt dan gevraagd hoe zij dan aan een collega (hof: bedoeld zal zijn verbalisant [naam] voornoemd) heeft kunnen verklaren dat er planten stonden. Verdachte heeft daarop geantwoord dat zij wist dat [huurder] – aan wie verdachte de ruimte op de begane grond verhuurde – zijn eigen weed kweekte. Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte in grote lijnen bij haar verklaring gebleven en heeft bevestigd dat zij niet wist van de moederplanten en stekken in de aan [huurder] verhuurde ruimte en dat zij deze nooit heeft gezien.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verdachte weliswaar heeft geweten dat de [huurder] zijn eigen weed kweekte maar dat haar verklaring hieromtrent niet impliceert dat zij op enigerlei wijze wetenschap had van de aanwezigheid van de moederplanten en hennepstekken in de door haar aan [huurder] verhuurde ruimte in het pand aan de [pleegadres] te Breda. Ook voor het overige zijn in het dossier geen aanwijzingen voorhanden waaruit deze wetenschap afgeleid zou kunnen worden. Op grond hiervan zal het hof – anders dan door de advocaat-generaal gevorderd – verdachte ook vrijspreken van het onder 1 primair voor het overige en onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling feit 2
Het hof is overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal van oordeel dat bij gebreke van voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 6 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.