Wat het belang van [geïntimeerde] bij de opzegging aangaat, merkt het hof op dat in 3.8. is overwogen dat de orderportefeuille van [geïntimeerde] aanzienlijk is afgenomen, namelijk van
€ 17,4 miljoen aan het eind van periode 10 in 2011 naar € 5,3 miljoen aan het eind van periode 10 in 2012 en dat de orderportefeuille per 31 december 2012 € 4,5 miljoen beliep.
Uit eerder genoemde brief van 7 november 2012 van [registeraccountant] , welke mede ten grondslag is gelegd aan de ontslagaanvraag, blijkt (zie overzicht op blz. 2 na de tweede alinea) dat de omzet tot en met juni 2012 € 11,5 miljoen bedroeg, terwijl die in 2009 over een heel jaar nog € 31,5 miljoen beliep. Het resultaat na belasting is teruggelopen van een winst van
€ 959.000,- in 2009 naar verliezen in 2011 en 2012 (tot en met juni) van achtereenvolgens
€ 366.000,- en € 380.000,-. Het eigen vermogen bedroeg na het eerste half jaar van 2012
€ 1,9 miljoen, terwijl dat in 2009 nog € 2,5 miljoen was. De liquide middelen zijn gedaald van € 3,9 miljoen in 2009 naar € 154.000,- eind juni 2012. Bij ongewijzigd beleid zouden omzet, resultaat na belasting en liquiditeit nog negatiever worden, zo blijkt uit het overzicht van [registeraccountant] (blz. 2 onderaan). Aangezien geen eigen liquide middelen meer aanwezig zijn zou gebruik moeten worden gemaakt van bankkrediet, hetgeen in de benodigde omvang niet beschikbaar was gesteld door de bank (blz. 3 derde alinea van de brief van [registeraccountant] ). Bij ongewijzigd beleid, zo schrijft [registeraccountant] (blz. 3, derde en vierde alinea), is [geïntimeerde] reeds in 2012 in de situatie gekomen dat zij de bankier nodig had ter verkrijging van extra kredietruimte ter financiering van de operationele activiteiten, dat banken een afwijzend gedrag vertonen inzake verliesfinanciering en dat [geïntimeerde] daarmee het risico zou lopen dat de financier de financieringsovereenkomst zou opzeggen. Ter voorkoming van dit risico met alle negatieve gevolgen van dien, achtte [registeraccountant] het in het belang van de organisatie om op zo kort mogelijke termijn bezuinigingsmaatregelen door te voeren (blz. 4, laatste alinea).
Uit de jaarstukken van 2012 blijkt dat de omzet over dat jaar € 17,8 miljoen (€ 31,5 miljoen in 2009) beliep, dat het verlies na belastingen € 1 miljoen (2009: winst € 929.000) bedroeg, dat het eigen vermogen op € 1,2 miljoen (€ 2,5 miljoen in 2009) sloot en dat de liquide middelen € 567.000 (2009: € 3,9 miljoen) waren.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de financiële positie van [geïntimeerde] thans goed is, waarmee hij kennelijk doelt op de situatie ten tijde van het nemen van de memorie van grieven op 23 juni 2015. [appellant] heeft dat standpunt echter in het geheel niet onderbouwd, zodat het reeds daarom wordt verworpen. Het hof merkt hierbij op dat, indien [appellant] dit heeft willen onderbouwen met de gepubliceerde jaarstukken 2013, hieruit weliswaar blijkt van een voorzichtige positieve ontwikkeling (eigen vermogen van € 1,2 miljoen naar € 1,3 miljoen; brutomarge van € 2,4 miljoen naar € 2,6 miljoen; resultaat na belastingen van verlies van
€ 1 miljoen naar een winst van € 53.000,-), maar dat die ontwikkeling mede is veroorzaakt door een daling van de lonen en salarissen na de onderhavige reorganisatie van € 2 miljoen naar € 1,3 miljoen.
[appellant] heeft ook nog naar voren gebracht dat een vacature voor een werkvoorbereider is opengesteld en recentelijk een directeur bouw is aangesteld. Aangezien niet is gesteld dat dit ten tijde van het ontslag is gebeurd, is deze stelling niet van belang voor de beoordeling van de financiële positie van [geïntimeerde] ten tijde van het ontslag.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de drastisch geslonken orderportefeuille en haar financiële positie [geïntimeerde] noopten tot afvloeiing van werknemers om de continuïteit van de onderneming en daarmede de arbeidsovereenkomsten met 37 andere werknemers (bijlage B bij de ontslagaanvraag) te kunnen handhaven.