ECLI:NL:GHSHE:2016:2700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
200.155.508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over premiebetaling en arbeidsongeschiktheidsverzekering met betrekking tot assurantietussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [assurantietussenpersoon] over de betaling van premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een WAM-verzekering. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 5 juli 2016 arrest gewezen in deze zaak, die voortvloeit uit een eerder vonnis van de kantonrechter in eerste aanleg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.F.H.M. van der Velden, heeft drie grieven ingediend tegen het vonnis van 20 maart 2014, waarin de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde, [assurantietussenpersoon], heeft toegewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.C.G. van Essen, vorderde betaling van premies die volgens haar door de appellant verschuldigd waren voor de verzekeringen die via haar zijn afgesloten.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd, waardoor de kantonrechter de vordering voor toewijzing vatbaar heeft geoordeeld. In het hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet de verzekeringsnemer is van de WAM-verzekering en dat de premies niet door hem betaald hoeven te worden. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de appellant de verzekeringsnemer was en dat hij de premies moest betalen. Het hof heeft de zaak verwezen naar een comparitie van partijen om nadere inlichtingen te verkrijgen en om een minnelijke regeling te beproeven. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.155.508/01
arrest van 5 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.F.H.M. van der Velden te Veghel,
tegen
[assurantietussenpersoon],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.G. van Essen te Alphen aan de Rijn,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 november 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van de rechtbank Oost-Brabant tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [assurantietussenpersoon] - als eiseres gewezen vonnis van 20 maart 2014.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 november 2014, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 november 2014;
  • de memorie van grieven waarbij producties zijn overgelegd;
  • de memorie van antwoord waarbij producties zijn overgelegd.
Nadat [assurantietussenpersoon] arrest heeft gevraagd, is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 2612766/243 13-11840)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 20 maart 2014.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

8.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd tussen partijen vaststaan.
[assurantietussenpersoon] is een assurantietussenpersoon. Door tussenkomst van [assurantietussenpersoon] is een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering inclusief een schadeverzekering inzittenden (hierna: de WAM-verzekering) gesloten bij [schadeverzekeringsmaatschappij] Nederland Schadeverzekering N.V. (hierna: [schadeverzekeringsmaatschappij] ) betreffende een auto, merk Mercedes Benz, type ML 270 CDI, kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
Door tussenkomst van [assurantietussenpersoon] heeft [appellant] een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten bij N.V. [algemene verzekering maatschappij] Algemene Verzekering Maatschappij (prod. 16 inl. dagv.) (hierna: [algemene verzekering maatschappij] ).
8.2
[assurantietussenpersoon] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] veroordeelt:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen € 7.549,94;
- te betalen de wettelijke handelsrente over € 5.902,89 te rekenen vanaf 16 november 2013, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij en gedeelte van de maand als een volledige maand wordt beschouwd;
- in de kosten van de procedure, hieronder begrepen het salaris van de gemachtigde, met bepaling dat [appellant] deze kosten binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis aan [assurantietussenpersoon] dient te voldoen, bij gebreke waarvan hij daarover de wettelijke rente verschuldigd wordt.
[assurantietussenpersoon] baseert haar vordering op bovengenoemde verzekeringsovereenkomsten. [appellant] is, aldus [assurantietussenpersoon] , in gebreke gebleven met betaling van premies voor deze verzekeringen tot een bedrag van € 5.902,89. [assurantietussenpersoon] heeft [appellant] aangemaand en tevergeefs een incassogemachtigde ingeschakeld. Hij is daarom eveneens rente verschuldigd en € 700,- buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met € 147,- btw.
Nadat [appellant] in eerste aanleg is verschenen, maar geen verweer heeft gevoerd, heeft de kantonrechter deze vordering, “bij gebreke van enige betwisting voor toewijzing vatbaar” geoordeeld, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
8.3
[appellant] vordert onder het voordragen van drie grieven vernietiging van het vonnis van 20 maart 2014, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, afwijzing van het door [assurantietussenpersoon] gevorderde, met veroordeling van haar in de kosten van beide instanties.
[assurantietussenpersoon] voert verweer.
8.4
In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de WAM-verzekering is afgesloten bij [schadeverzekeringsmaatschappij] en de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij [algemene verzekering maatschappij] . Eén en ander is geschied door tussenkomst van [assurantietussenpersoon] , maar [assurantietussenpersoon] heeft geen zelfstandig recht inhoudende dat zij de verschuldigde premies mag innen.
Bij memorie van antwoord heeft [assurantietussenpersoon] tussen haar en [schadeverzekeringsmaatschappij] (productie 10) respectievelijk [algemene verzekering maatschappij] (productie 11) gesloten samenwerkingsovereenkomsten overgelegd. Volgens [assurantietussenpersoon] blijkt hieruit dat zij gerechtigd is tot premie-inning.
[appellant] heeft nog niet kunnen reageren op deze nieuwe stellingen en producties van [assurantietussenpersoon] . [appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld hierop alsnog te reageren ter gelegenheid van de comparitie van partijen die het hof zal gelasten (zie hierna).
8.5.1
In zijn tweede grief voert [appellant] aan dat niet hij in persoon de WAM-verzekering voor de auto heeft gesloten, maar de op 6 mei 2009 in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon [schilderwerken 2] Schilderwerken B.V. of de op 27 juli 2010 in staat van faillissement verklaarde [schilderwerken 1] Schilderwerken B.V.
8.5.2
Bij de beoordeling van deze grief zijn de hierna genoemde stukken van belang.
a. de bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 3 overgelegde factuur van 1 oktober 2009 gericht aan [schilderwerken 2] Schilderwerken B.V. voor de premie van de WAM-verzekering van de auto van € 2.201,14 (ook overgelegd als productie 3 bij memorie van grieven) over de periode 1 oktober 2009 tot 1 oktober 2010;
b. het als productie 4 bij memorie van grieven overgelegde polisblad van 15 december 2009 betrekking hebbende op de WAM-verzekering voor de auto waarin als verzekeringnemer is vermeld “ [schilderwerken 1] Schilderwerken B.V.” en waarin als verzekeringstermijn is vermeld 1 oktober 2009 tot 1 oktober 2010;
c. de creditnota van € 1.009,37 van 16 december 2009 (overgelegd als productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg en als productie 4 memorie van grieven) ter zake de premie voor de WAM-verzekering, gericht aan [schilderwerken 1] Schilderwerken B.V. Hierop staat handgeschreven vermeld het bedrag van voormelde factuur ad € 2.201,14 verminderd met het bedrag van de creditnota ad € 1.009,34, resulterend in een saldo van € 1.191,77;
d. de bij dagvaarding in eerste aanleg als productie 1 overgelegde polis betrekking hebbende op de WAM-verzekering voor de auto d.d. 29 maart 2010 waarin [appellant] is vermeld als verzekeringnemer en waarin als verzekeringstermijn is vermeld 3 februari 2010 tot 1 oktober 2010;
e. de overgelegde creditnota van € 201,92 van 17 september 2010 betreffende de premie voor de WAM-verzekering over de periode van 30 juli 2010 tot 1 oktober 2010. Deze creditnota is aan [appellant] persoonlijk gericht (productie 6 memorie van grieven). Op de creditnota staat handgeschreven vermeld bovengenoemd saldo ad € 1.191,77 minus het bedrag van de creditnota ad € 201,92, wat resulteert in een bedrag van € 989,85.
De oorzaak van deze laatste creditering is, zo begrijpt het hof, het feit dat de auto per 30 juli 2010 is verkocht.
[appellant] heeft erkend dat het kenteken van de betreffende Mercedes in de van belang zijnde periode op zijn naam stond.
De thans te beoordelen vordering ter zake de premie voor de WAM-verzekering betreft kennelijk de premie over de periode 1 oktober 2009 tot 30 juli 2010, groot € 989,85.
8.5.3
Het is aan [assurantietussenpersoon] om te stellen, en bij voldoende tegenspraak te bewijzen, dat is overeengekomen dat de premie die is verschuldigd voor de verzekering en die thans door haar wordt gevorderd, zal worden betaald door [appellant] . Anders dan [assurantietussenpersoon] stelt, brengt het feit dat [appellant] , op wiens naam de auto stond, wettelijk verplicht is de auto te verzekeren, nog niet mee dat hij ook de contractuele wederpartij is van de door tussenkomst van [assurantietussenpersoon] met [schadeverzekeringsmaatschappij] gesloten verzekeringsovereenkomst en dat [appellant] uit dien hoofde de betreffende premie moet betalen. [assurantietussenpersoon] beroept zich er verder op, zo begrijpt het hof, dat [appellant] in persoon de verzekeringsnemer is en daarom de gevorderde premie moet betalen. Uit de hiervoor genoemde stukken a tot en met e kan echter niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat met [appellant] is overeengekomen dat hij de verzekeringsnemer bij de WAM-verzekering zou zijn voor wat betreft de periode waarover [assurantietussenpersoon] thans premie vordert. Onderliggende stukken zoals een aanvraag voor het sluiten of oversluiten van de verzekering op grond waarvan de overgelegde polisbladen van 15 december 2009 en 29 maart 2010 zijn opgemaakt, zijn niet overgelegd, terwijl dit wel op de weg van [assurantietussenpersoon] had gelegen in het licht van het door [appellant] gevoerde verweer (zie onder andere memorie van grieven nr. 16). Een afdoende door [assurantietussenpersoon] te geven verklaring voor de verschillende tenaamstellingen in de hiervoor genoemde stukken a tot en met e is evenmin gegeven. [assurantietussenpersoon] heeft geen enkel oorspronkelijk stuk overgelegd waaruit blijkt met wie de verzekeringsovereenkomst is gesloten of overgesloten. Zij heeft verder niet gesteld wanneer met [appellant] is afgesproken dat hij in persoon de verzekeringsnemer zou zijn en de premie zou betalen. Het feit dat het polisblad van 15 december 2009 als verzekeringnemer vermeldt “ [schilderwerken 1] Schilderwerken B.V.” doet in elk geval vermoeden dat [appellant] in ieder geval in de periode van 1 oktober 2009 tot 3 februari 2010 geen verzekeringsnemer was (zie 8.4.2 sub d). Weliswaar vermeldt het polisblad van 29 maart 2010 [appellant] als verzekeringsnemer, maar dit is, in het licht van het voorgaande en het door [appellant] gevoerde verweer, onvoldoende om te kunnen aannemen dat met [appellant] is overeengekomen dat hij vanaf 3 februari 2010 de verzekeringsnemer is. Daarbij komt dat [assurantietussenpersoon] ook niet heeft gesteld dat zij op enig moment met [appellant] is overeengekomen dat de verzekering met ingang van 3 februari 2010 zal worden overgesloten naar [appellant] in persoon.
Nu de stukken onvoldoende zeker uitsluitsel geven, is het aan [assurantietussenpersoon] om te bewijzen dat de WAM-verzekering met ingang van 1 oktober 2009 is gesloten tussen [schadeverzekeringsmaatschappij] als verzekeraar en [appellant] in persoon als verzekeringnemer.
Dergelijk bewijs is niet aangeboden, zodat de grief slaagt. Dit betekent dat van de door [assurantietussenpersoon] gevorderde hoofdsom van € 5.902,89 een bedrag van € 989,85 niet toewijsbaar is.
8.6.1
Voor het overige ziet de gevorderde hoofdsom ad € 5.902,89 kennelijk op de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 4.913,04 die door [assurantietussenpersoon] in rekening is gebracht over de periode van 30 oktober 2009 tot 30 oktober 2010 (zie prod. 4 inl. dagv.).
In zijn derde grief voert [appellant] primair aan dat hij wegens de van toepassing zijnde algemene voorwaarden wegens arbeidsongeschiktheid recht heeft op premievrijstelling. Subsidiair voert hij aan dat hij op grond van de verzekeringspolis nog recht heeft op een uitkering, zodat de premie daarmee kan worden verrekend.
8.6.2
Het hof begrijpt dat sprake is van het volgende.
[appellant] had met ingang van 30 oktober 2007 een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij [algemene verzekering maatschappij] , waarvoor hij een jaarlijkse premie was verschuldigd. Op 23 oktober 2008 heeft [appellant] aan [assurantietussenpersoon] gemeld dat hij arbeidsongeschikt zou zijn. Bij brief van 4 november 2008 (productie 8 memorie van grieven) heeft [assurantietussenpersoon] aan [algemene verzekering maatschappij] meegedeeld dat [appellant] bij [assurantietussenpersoon] melding heeft gedaan van zijn arbeidsongeschiktheid per 23 oktober 2008. [assurantietussenpersoon] heeft toen tevens meegedeeld dat een meldingsformulier zo spoedig mogelijk zal volgen.
Bij brief van 7 november 2008 (productie 10 memorie van grieven) aan [assurantietussenpersoon] schrijft [algemene verzekering maatschappij] de melding betreffende de arbeidsongeschiktheid van [appellant] te hebben ontvangen en het toegezegde meldingsformulier zo spoedig mogelijk tegemoet te zien. Volgens [assurantietussenpersoon] heeft [appellant] dit formulier niet ingevuld en geretourneerd aan [algemene verzekering maatschappij] .
Bij e-mailbericht van 13 maart 2009 (productie 11 memorie van grieven) laat [appellant] door tussenkomst van [Risicobeheer] Risicobeheer aan [assurantietussenpersoon] weten dat [appellant] op 20 april een afspraak heeft met een arts, die hem de uitslag van verschillende tests zal laten weten. Onofficieel zou [appellant] al te horen hebben gekregen dat hij waarschijnlijk een allergie heeft voor fijnstof. Dit e-mailbericht wordt door [assurantietussenpersoon] bij brief van 29 december 2009 (productie 12 memorie van grieven) naar [algemene verzekering maatschappij] gestuurd.
Ondertussen heeft [algemene verzekering maatschappij] bij brieven van 11 augustus 2009 op verzoek van [assurantietussenpersoon] én op verzoek van [appellant] aan [assurantietussenpersoon] en [appellant] een offerte toegestuurd voor wijziging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg). Deze offerte is door [appellant] op 21 september 2009 ondertekend en bij brief van 10 november 2009 door [assurantietussenpersoon] aan [algemene verzekering maatschappij] gestuurd (offerte en brief overgelegd als productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). Vervolgens is een gewijzigd polisblad door [algemene verzekering maatschappij] opgemaakt en verstuurd. In dit polisblad (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) is als reden voor afgifte vermeld “Wijziging beroepsomschrijving” en als wijzigingsdatum 30 oktober 2009. De te betalen premie voor de periode 30 oktober 2009 tot 30 oktober 2010 is het thans gevorderde bedrag van € 4.913,04.
8.6.3
In eerste aanleg is over een en ander geen debat gevoerd. [assurantietussenpersoon] heeft in haar memorie van antwoord de nodige nieuwe stellingen aangevoerd waarop [appellant] nog niet heeft kunnen reageren. Het hof acht het dan ook geraden om een comparitie van partijen te gelasten teneinde nadere inlichtingen te verkrijgen en om mogelijk een minnelijke regeling te beproeven.
Nadere informatie zal in elk geval gegeven moeten worden over de volgende onderwerpen:
a. welke contacten zijn er geweest tussen [assurantietussenpersoon] en [appellant] ter zake zijn arbeidsongeschiktheidsmelding op 23 oktober 2008;
b. is er al dan niet een meldingsformulier opgemaakt en, zo dit niet is geschied, waarom niet. Het hof houdt het er hierbij voorshands voor dat er wel contacten zijn geweest tussen [assurantietussenpersoon] en [appellant] tussen 23 oktober 2008 en oktober 2009, alleen al omdat ook [assurantietussenpersoon] aan [algemene verzekering maatschappij] kennelijk een offerte heeft gevraagd voor wijziging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering die heeft geleid tot de offerte van [algemene verzekering maatschappij] van 11 augustus 2009. Het hof wenst in dit verband tevens te vernemen hoe de kennelijk nog niet afgedane arbeidsongeschiktheidsmelding van 23 oktober 2008 zich verhoudt tot de aanvraag tot wijziging van de verzekering,
c. om welke reden is, kennelijk, door [assurantietussenpersoon] aan [appellant] het advies gegeven om de verzekeringsovereenkomst te wijzigen?
d. de beweerdelijk overeengekomen termijn van 360 wachtdagen, en de nadere inhoud en betekenis van die wachtdagen voor dit geval.
8.7
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

9.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – [appellant] in persoon en [assurantietussenpersoon] deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. D.A.E.M. Hulskes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 8.4 en 8.6.3 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 19 juli 2016 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, D.A.E.M. Hulskes en T.C.M. Hendriks-Jansen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2016.
griffier rolraadsheer