Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Beheer] Beheer BV,
Jumbo Supermarkten BV (rechtsopvolger van Super de Boer Winkels BV),
Jumbo Distributiecentrum BValle gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 19 januari 2016;
- de akte van [appellanten]
- de akte van [geïntimeerde] .
6.De verdere beoordeling
[appellanten] (of haar rechtsvoorganger) is sinds 1975 eigenaar van een winkelcentrum in [vestigingsplaats 3] . [appellanten] is gelieerd aan Jumbo Supermarkten, waarin onder meer een aantal supermarkten van Super De Boer is opgegaan. In dat winkelcentrum was vanouds Super de Boer en is thans een Jumbo Supermarkt gevestigd; het gaat om een grote supermarkt.
[geïntimeerde] wilde in 1992 een overdekte verbinding creëren tussen een door hem nieuw gebouwd gedeelte van dat winkelcentrum en het aan [appellanten] toebehorende deel. Deels op grond van [appellanten] werden onder meer een luifel en toegangsdeuren geplaatst. [appellanten] heeft daarin bewilligd, echter onder het beding dat tot 2003 in het geheel geen “food” producten door huurders van [geïntimeerde] zouden worden verkocht en van 2003 tot 2043 ter plaatse geen supermarkt gevestigd zou worden. [geïntimeerde] wil nu van dat beding af en stelt dat dit beding in strijd is met art. 6 van de Mededingingswet. Bij de uitleg van dat artikel komt het aan op de uitleg van (thans) art. 101 VWEU.
In die passage ligt overigens besloten dat het gewraakte beding ook de bedoeling heeft om de mededinging – maar dan op het niveau van de detailhandel, de verkoop aan consumenten! - tot op zekere hoogte te beperken. [appellanten] , gelieerd aan Jumbo, maakte die afspraak niet voor niets; er was haar wel wat aan gelegen om voor zover dit in haar macht lag de komst van een andere supermarkt (welke zou concurreren met een aan haarzelf gelieerde supermarkt) te bemoeilijken en daarvoor heeft zij gebruik gemaakt van haar eigendomsrecht.
Overigens constateert het hof dat [appellanten] er weliswaar op wijst dat zij haar instemming
om nietverleende, maar niet uitgesloten was dat zij een eigen belang had bij de uitbreiding van het winkelcentrum (ook zonder het gewraakte beding). Als exploitant van het winkelcentrum kon zij er immers heel goed belang bij hebben dat het oude deel van dat centrum werd uitgebreid met een nieuw deel, als daardoor het gehele winkelcentrum aantrekkelijker werd.
mededinging.
merkbareinvloed op de mededinging heeft geleid is daarmee niet aannemelijk geworden en ook onvoldoende toegelicht.
gevolgenvoor de mededinging zijn geweest.
7.De uitspraak
- in eerste aanleg op € 589,-- aan verschotten en € 904,-- voor salaris advocaat
- in principaal appel op € 785,44 aan verschotten en € 2.782,-- voor salaris advocaat,
- in incidenteel appel op € 447,-- voor salaris advocaat;
- voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;