In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. Verstraten, heeft in zijn beroepschrift verzocht de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. van der Linden, heeft in haar verweerschrift verzocht de beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2016 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader heeft aangevoerd dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat de moeder onvoldoende bijdraagt aan het contact tussen hem en hun kind. De moeder heeft echter betoogd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en dat de vader onveiligheid en angst bij haar veroorzaakt. De Raad heeft geadviseerd dat beide ouders teruggaan naar de Mutsaersstichting voor begeleiding en dat er onder professionele begeleiding contact tussen de vader en het kind moet plaatsvinden.
Het hof heeft besloten de verzoeken van de vader aan te houden tot pro forma 8 december 2016, in afwachting van de uitkomst van het Begeleide Omgangsregeling (BOR) traject bij de Mutsaersstichting. De beschikking is gegeven op 23 juni 2016 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.