ECLI:NL:GHSHE:2016:2653

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
200.179.629/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. Verstraten, heeft in zijn beroepschrift verzocht de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. van der Linden, heeft in haar verweerschrift verzocht de beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2016 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.

De vader heeft aangevoerd dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat de moeder onvoldoende bijdraagt aan het contact tussen hem en hun kind. De moeder heeft echter betoogd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is en dat de vader onveiligheid en angst bij haar veroorzaakt. De Raad heeft geadviseerd dat beide ouders teruggaan naar de Mutsaersstichting voor begeleiding en dat er onder professionele begeleiding contact tussen de vader en het kind moet plaatsvinden.

Het hof heeft besloten de verzoeken van de vader aan te houden tot pro forma 8 december 2016, in afwachting van de uitkomst van het Begeleide Omgangsregeling (BOR) traject bij de Mutsaersstichting. De beschikking is gegeven op 23 juni 2016 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 juni 2016
Zaaknummer: 200.179.629/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/123065 / FA RK 13-641
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoeken om samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen [minderjarige] en om een omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 15.30 uur tot zondag 17.00 uur en wekelijks op woensdag van 15.30 uur tot donderdag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen bij de vader verblijft, alsnog toe te wijzen, dan wel de zaak aan te houden om de raad in de gelegenheid te stellen een beschermingsonderzoek te doen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2015, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Verstraten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, als vervanger van mr. Van der Linden;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 augustus 2015;
  • de brief van de raad d.d. 13 november 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang, de vader toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] . De rechtbank heeft de raad verzocht te adviseren ten aanzien van de gezagsvoorziening en de omgangsregeling.
Bij beschikking van 12 maart 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang, bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-traject), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift – samengevat – aan dat de bestreden beschikking niet in het belang van [minderjarige] is. Er zijn, zo vinden ook de raad en de Mutsaersstichting, geen contra-indicaties voor omgang tussen hem en [minderjarige] . De moeder kan of wil echter geen, althans onvoldoende bijdrage leveren aan het contact tussen hem en [minderjarige] , waardoor omgang door haar wordt tegengehouden. De angst van de moeder voor hem is ongefundeerd. De problemen uit het verleden zijn niet meer aan de orde. De vader is bereid aan alle trajecten mee te werken om op die manier te bewerkstelligen dat er omgang tussen hem en [minderjarige] komt.
Desgevraagd heeft de vader ter zitting van het hof te kennen gegeven dat hij voor de erkenning van [minderjarige] inmiddels naar de gemeente is geweest. Hij heeft evenwel geen schriftelijk bewijs van deze erkenning aan het hof overgelegd. De vader heeft verder – zelf en bij monde van zijn advocaat – een toelichting gegeven op zijn verzoeken. Daarbij heeft hij gesteld dat de moeder hem na de bestreden beschikking heeft benaderd met de vraag of hij [minderjarige] wilde zien, waarna in aanwezigheid van de moeder een contactmoment met [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Helaas is het hierbij gebleven en zijn er hierna geen nieuwe contactmomenten geweest. De vader wil alles doen om het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen. Hij dient een kans te krijgen te laten zien dat de situatie thans niet meer is zoals die een aantal jaren terug was. Er is nu geen sprake van bedreiging door hem jegens de moeder. Hij kan begrijpen dat de situatie eerder door de moeder als bedreigend werd ervaren.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift – samengevat – aan dat bij gezamenlijk gezag [minderjarige] klem en verloren zal raken. Zij acht omgang tussen de vader en [minderjarige] ook niet in het belang van [minderjarige] . Er dient in het belang van [minderjarige] rust te komen.
Partijen zijn – ondanks de inzet van hulpverlening – niet in staat tot enige vorm van overleg. Het is hen ook niet gelukt om tot een begeleide omgangsregeling te komen. De moeder betwist dat zij alle trajecten stagneert en onvoldoende constructief meewerkt. Zij werkt overal aan mee en heeft bijvoorbeeld hulp gezocht om aan haar angsten te werken. Beide ouders hebben te kennen gegeven niet verder te willen gaan met het traject bij de Mutsaersstichting. De vader veroorzaakt door zijn handelwijze bovendien hevige gevoelens van onveiligheid en angsten bij de moeder, ten gevolge waarvan de medewerking van de moeder aan de omgang wordt bemoeilijkt. De vader (en zijn familie) blijven de moeder en haar naasten lastig vallen en zij nemen steeds contact op met instanties om informatie over [minderjarige] in te winnen. De moeder stelt dat de vader moet leren in het belang van [minderjarige] te denken en dat hij thans niet in staat is als een stabiele vader met [minderjarige] om te gaan.
De moeder heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven geen bericht te hebben ontvangen dat de vader [minderjarige] heeft erkend. Zij heeft ter zitting – zelf en bij monde van haar advocaat – een toelichting op haar stellingen gegeven. Zij heeft bevestigd dat er op haar initiatief contact heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] , in aanwezigheid van haarzelf en een vriendin. De vader kan evenwel de partnerrelatie niet loslaten en respecteert niet dat de moeder het contact rustig wil opbouwen, reden waarom het bij een eenmalig contact is gebleven. De moeder is bang voor de vader en zij heeft geen vertrouwen meer in hem.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof opgemerkt dat de moeder met goede bedoelingen een contact tussen de vader en [minderjarige] heeft laten plaatsvinden, maar dat dit niet verstandig was. Partijen komen er samen niet uit. De raad zou het liefst zien dat ouders weer terug gaan naar de Mutsaersstichting. Daar kan zowel begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvinden als gesprekken met de ouders. Voor het overige dienen de ouders contact met elkaar – ook via Facebook – te vermijden. Ook de familie dient zich hiervan te onthouden. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat er weer contact komt tussen haar en de vader. Er zijn hier vanuit [minderjarige] bezien geen contra-indicaties voor. Het probleem wordt namelijk door de ouders veroorzaakt.
3.7.
De vader heeft zich desgevraagd bereid verklaard terug te gaan naar de Mutsaersstichting. Nadat de voorzitter de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft geschorst, heeft ook de moeder zich hiertoe bereid verklaard. Zij heeft hierbij aangetekend dat zij geen enkel dreigement meer van de vader en zijn familie wil ontvangen. De vader heeft daarop bevestigd de rust te zullen bewaren en hij heeft toegezegd zijn familie erop aan te spreken dat zij hetzelfde doen.
3.8.
Het hof gaat er bij de verdere beoordeling van de zaak van uit dat de vader [minderjarige] heeft erkend, zodat hij – evenals de moeder – haar juridische ouder is.
3.9.
Nu beide partijen zich bereid hebben verklaard nogmaals onder professionele begeleiding bij de Mutsaersstichting het traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) in te gaan teneinde het contact tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstellingen en de onderlinge verhouding tussen de ouders te verbeteren, zal het hof de beslissing inzake de verzoeken van de vader ten aanzien van de omgang met [minderjarige] en het gezamenlijk ouderlijk gezag aanhouden tot pro forma 8 december 2016, in afwachting van de uitkomst van het BOR-traject.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar de Mutsaersstichting voor het traject Begeleide Omgangsregeling (BOR), met daarbij ook begeleiding van het ouderschap;
bepaalt dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-traject), waarbij de invulling wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Mutsaersstichting tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof te informeren over de uitkomst van het BOR-traject, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 8 december 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.