3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 mei 1999 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als oproepkracht in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van [Reizen] in de functie van touringcarchauffeur. Hij verdiende laatstelijk € 13,56 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, 10% vakantiedagengeld en onregelmatigheidstoeslag.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Besloten Busvervoer van toepassing. Artikel 33 van de cao Besloten Busvervoer 2015/2016 luidt als volgt:
“Artikel 33 Vergoeding bij opleiding
Met ingang van 1 januari 2014 geldt voor alle contractvormen dat de kosten voor alle opleidingen, ook die betreffende code 95, voor rekening van de werkgever komen. De studiedag zelf komt voor rekening van de werknemer.
In onderling overleg tussen werkgever en werknemer vindt afstemming plaats over de invulling van de opleidingstijd, dit met een minimum van 1 dag (8 uur) per jaar binnen de periode van 5 jaar.
De eventuele reistijd van en naar de cursuslocatie komt als werktijd voor rekening van de werkgever. De reis- en verblijfkosten worden eveneens aan de werknemer vergoed. Wanneer de werknemer met eigen vervoer reist, zal de kilometervergoeding worden vergoed volgens actuele fiscale normen.
Indien niet door het opleidingsinstituut is voorzien in een maaltijd voorziet de werkgever hier in.
Wanneer de werknemer binnen twee jaar na beëindiging van de cursus en/of opleiding vrijwillig het bedrijf verlaat, dient hij de kosten van de cursus en/of opleiding van € 1.000,- en meer, exclusief subsidie, terug te betalen. Per maand dat de werknemer niet meer in dienst is moet hij 1/24 deel van de kosten terugbetalen (exclusief subsidie).
In augustus 2014 en april 2015 heeft [appellant] op eigen initiatief en voor eigen rekening een cursus VCA en een code 95 cursus (vakbekwaamheid) gevolgd. De kosten van deze cursussen bedroegen respectievelijk € 272,25 en € 328,52 exclusief reistijd en reiskosten. [appellant] heeft jegens [Reizen] aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van deze cursussen en twee door [Reizen] aangeboden cursussen.
Bij brief van 1 juli 2015 heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon. Hij stelde zich op het standpunt dat de omvang van zijn dienstverband diende te worden aangepast en dat daarbij de jaren 1999 tot en met 2009 als referentie dienden te worden genomen.
Tijdens een rit van 29 op 30 augustus 2015 heeft [appellant] een bedrag van € 450,- ontvangen van een passagier. Het bedrag was bestemd voor [Reizen] . [appellant] heeft de ontvangst van dit bedrag vermeld op de ritopdracht, die hij aan het einde van de rit heeft ingeleverd op de daartoe bestemde plek. [appellant] heeft het bedrag niet conform de bij [Reizen] geldende procedure in de kluis van [Reizen] achtergelaten, maar onder zich gehouden.
Bij brief van 17 september 2015 heeft de advocaat van [Reizen] [appellant] gesommeerd om uiterlijk 18 september 2015 het bedrag van € 450,- bij [Reizen] in te leveren.
Bij brief van 21 september 2015 heeft [appellant] zich schriftelijk beroepen op verrekening van het bedrag van € 450,- met zijn vordering op [Reizen] ter zake van achterstallig loon.
Bij e-mailbericht van 23 september 2015, 11:24 uur, heeft de advocaat van [Reizen] [appellant] gesommeerd om uiterlijk dezelfde dag vóór 16:00 uur het bedrag van
€ 450,- bij [Reizen] in te leveren en [appellant] erop gewezen dat indien hij het bedrag niet tijdig inlevert, hij er rekening mee moet houden dat hij op staande voet zal worden ontslagen.
Bij e-mailbericht van 23 september 2015, 20:38 uur, stelt de advocaat van [Reizen] [appellant] nogmaals in de gelegenheid het bedrag van € 450,- af te dragen aan [Reizen] . Zij wijst [appellant] er op dat indien [Reizen] het geld niet op 24 september 2015 om 12:00 uur in bezit heeft, hij rekening moet houden met een ontslag op staande voet.
Bij brief van haar raadsvrouw van 24 september 2015 heeft [Reizen] [appellant] op staande voet ontslagen. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Ook mijn e-mail aan u van woensdagavond (23 september 20.38 uur) jl. heeft er niet toe geleid dat u het contant geld van [Reizen] (€ 450,00) dat u hebt weggenomen althans zonder gegronde reden onder u houdt, hebt afgedragen. Zekerheidshalve heeft de heer [bedrijfsleider bij Reizen] (die u gisteren vergeefs getracht heeft te bellen op uw beide telefoonnummers) u vanmorgen weer gebeld. U hebt toen wel aangenomen, meegedeeld dat u mijn beide e-mails van 23 september jl. hebt ontvangen, maar het contant geld niet gaat afdragen. Mijn e-mails van 23 september jl. aan u heb ik zekerheidshalve bijgevoegd (*).In de opvatting van [Reizen] is sprake van een dringende reden die een onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. U bent derhalve bij deze op staande voet ontslagen. [Reizen] licht dat als volgt toe.U hebt (vanzelfsprekend zonder toestemming van [Reizen] ) contant geld met een waarde van € 450,00 weggenomen van [Reizen] althans u houdt dat geld zonder gegronde reden onder u ondanks herhaaldelijk verzoek van [Reizen] om dat geld af te dragen. U had dit geld zoals te doen gebruikelijk onmiddellijk na afloop van de rit waarin u het contant geld van de klant hebt ontvangen, moeten afdragen aan [Reizen] . U hebt dat niet gedaan en weigert hardnekkig om dat alsnog te doen.Aanvankelijk hebt u tijdens het gesprek van 16 september jl. met [Reizen] de indruk gewekt dat een afdracht van het geld via de advocaat moest plaatsvinden, omdat ik u gevraagd had om de contacten (overigens over uw vorderingen) via mij te laten verlopen. Bij brief van 17 september jl. heb ik uiteen gezet dat u over de dagelijkse gang van zaken rechtstreeks moet communiceren met [Reizen] en heb ik u namens [Reizen] gesommeerd het geld omgaand af te dragen. Mijn brief van 17 september jl. heb ik eveneens bijgevoegd (*).Vervolgens bent u zich plotseling op het standpunt gaan stellen (uw brief van 21 september jl.) dat u vindt dat u het geld mocht wegnemen althans onder u mag houden met een beroep op verrekening. In mijn e-mail aan u van 23 september jl. (11.24 uur) heb ik gemotiveerd uiteengezet dat en waarom u niet bevoegd bent om te verrekenen. U voldoet immers niet aan de betreffende wettelijke voorwaarden.U bent één en andermaal in de gelegenheid gesteld (ook nadat [Reizen] haar standpunt t.a.v. de verrekening kenbaar heeft gemaakt) om het geld alsnog af te dragen, maar u weigert dat gewoonweg. U hebt ook niet gereageerd op de sommaties van 23 september jl. Het heeft er alle schijn van dat u het bewust op een confrontatie laat aankomen.Al uw hiervoor omschreven gedragingen en de gedragingen zoals genoemd in mijne-mails van 23 september jl. leveren ieder voor zich en hoe dan ook in onderlinge samenhang een dringende reden op, die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.”
[Reizen] heeft het bedrag ad € 450,- verrekend met de eindafrekening.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg (samengevat) verzocht:
primair vernietiging van het ontslag op staande voet en subsidiair veroordeling van [Reizen] tot betaling van een billijke vergoeding en/of transitievergoeding;
aanpassing van de omvang van de arbeidsovereenkomst, voor de toekomst en het verleden, naar 95,15 uur per maand;
veroordeling van [Reizen] tot nabetaling van het op basis van de onder b) vermelde omvang van de arbeidsovereenkomst nog verschuldigde loon over de periode vanaf 1 mei 1999 tot en met 31 december 2006;
primair veroordeling van [Reizen] tot nabetaling van het op basis van de onder b) vermelde omvang van de arbeidsovereenkomst nog verschuldigde loon over de periode vanaf 1 januari 2007 tot en met 16 juli 2010 en subsidiair, naar het hof begrijpt, een verklaring voor recht dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis;
veroordeling van [Reizen] tot nabetaling van het op basis van de onder b) vermelde omvang van de arbeidsovereenkomst nog verschuldigde loon over de periode vanaf 17 juli 2010 tot en met 24 september 2015;
veroordeling van [Reizen] tot betaling van het loon vanaf 24 september 2015 tot het einde van de onderhavige procedure;
veroordeling van [Reizen] tot betaling van studiekosten zoals weergegeven in zijn e-mail aan [Reizen] van 30 mei 2015;
een voorlopige voorziening tot (door)betaling van het loon tijdens de procedure op basis van een omvang van de arbeidsovereenkomst van 95,15 uur per maand;
veroordeling van [Reizen] tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeling van [Reizen] tot betaling van de wettelijke verhoging over de toe te wijzen loonbedragen;
veroordeling van [Reizen] tot betaling van de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen;
veroordeling van [Reizen] in de proceskosten.
3.2.2.[Reizen] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en (samengevat) de volgende zelfstandige verzoeken gedaan:
veroordeling van [appellant] tot betaling van de door hem op grond van artikel 7:677 lid 2 BW verschuldigde schadevergoeding ad € 3.157,56, ter vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeling van [appellant] tot betaling van het door hem onder zich gehouden bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
voor het geval een billijke vergoeding of transitievergoeding aan [appellant] wordt toegekend, bepaling dat deze bedragen eerst verschuldigd zijn nadat bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op het tijdstip van indiening van het verzoek nog bestond;
veroordeling van [appellant] in de proceskosten, inclusief de nakosten.