[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[appellant] zal veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 15.000,-, te vermeerderen met de contractuele rente van 7% vanaf 1 juni 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening en [appellant] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting in de buitengerechtelijke incassokosten conform de Staffel buitengerechtelijke incassokosten vanaf 1 juli 2012, te weten € 2.775,-;
Subsidiair:
te verklaren voor recht dat de leningsovereenkomst gesloten tussen [appellant] en [geïntimeerde] per 1 juni 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans een datum in goede justitie te bepalen, is ontbonden en [appellant] te veroordelen uit hoofde van art. 6:267 lid 2 BW de reeds ontvangen prestaties ongedaan te maken door middel van het, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, terugleveren van 15/35 deel van de activa binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis dan wel, indien de aard van de prestatie dit uitsluit, in plaats daarvan [appellant] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting daarvan, een vergoeding van de waarde van 15/35 deel van de activa op het tijdstip van ontvangst ten bedrage van € 15.000,-, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2014, althans 1 juni 2014, althans de dag der dagvaarding, althans een datum in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met € 5.000,- aan schadevergoeding, of een zodanig bedrag door de rechtbank in goede justitie et bepalen;
zowel primair als subsidiair:
met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding waaronder de nakosten ad € 131,- (zonder betekening), respectievelijk € 199,- (met betekening) aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het in conventie primair gevorderde toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, begroot op € 100,- en te vermeerderen met rente onder de voorwaarde dat [appellant] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan. [appellant] is in zijn reconventionele vordering, die in dit hoger beroep niet van belang is, niet-ontvankelijk verklaard.