Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 1 maart 2016;
- de akte in het geding brengen van producties van [appellant] van 29 maart 2016.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van een bedrijfsruimte door een golfprofessional, [appellant], die samenwerkte met Golfpark [het golfpark] B.V. Na beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst bleef [appellant] huurder op basis van dwingendrechtelijke huurrechtbepalingen. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2014.
Het hof heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [het golfpark] voor de exploitatie van een golfshop. De overeenkomst van 29 augustus 2009 bevatte bepalingen over de terbeschikkingstelling van ruimte door [het golfpark] aan [appellant] en de bijbehorende vergoeding. Het hof oordeelde dat de voorwaarden van de huurovereenkomst voldeden aan de wettelijke vereisten, ondanks de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst.
Het hof heeft verder geoordeeld dat de dwingendrechtelijke bepalingen van het huurrecht niet buiten werking zijn gesteld door de samenwerkingsovereenkomst. De vordering van [appellant] om de huur voort te zetten werd toegewezen, terwijl andere onderdelen van zijn vordering werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de huurovereenkomst bevestigd.