Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 246484/12-4845)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het herstelexploot van 2 januari 2014;
- het herstelexploot van 27 januari 2014;
- de beslissing van de rolraadsheer van 18 maart 2014;
- het herstelexploot van 27 maart 2014;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
3.De beoordeling
Bij dagvaarding van 23 oktober 2013 heeft de vereniging [geïntimeerde] gedagvaard voor het gerechtshof Den Haag en hoger beroep ingesteld tegen het voormelde (deel)vonnis van 24 juli 2013 (hierna: het deelvonnis), met conclusie dat vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vereniging (naar het hof begrijpt:) die bij dat vonnis zijn afgewezen alsnog toe te wijzen. Bij het deelvonnis heeft de kantonrechter een aantal vorderingen van de vereniging toegewezen, een aantal afgewezen en is de behandeling van één vordering aangehouden.
“Dat bij exploot van (…) de drieëntwintigste oktober tweeduizenddertien de gerequireerde is gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, (…).Dat bij exploot (…) van de tweede januari tweeduizendveertien de roldatum van het eerder genoemde exploot is hersteld. Dat gerequireerde is opgeroepen te verschijnen, op dinsdag vier maart tweeduizendveertien (…) ter zitting van het gerechtshof ’s-Gravenhage.Dat in genoemde exploten het verkeerde gerechtshof is genoemd en dit gebrek middels dit herstelexploot wordt rechtgezet;Dat gerequireerde dient te verschijnen (…)[voor dit hof]
(…).
“dat bij exploot van (….) 23 oktober 2013 de gerequireerde is gedagvaard om op (…) 8 januari 2014 (…) te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage (…);dat middels een tweetal herstelexploten van (…) 2 en 27 januari 2014 de procedure uiteindelijk aanhangig is gemaakt bij het Gerechtshof te ’s Hertogenbosch op dinsdag 4 maart 2014 (…);dat gerequireerde, die woonplaats heeft in Duitsland, niet op (…) 4 maart is verschenen. Geconstateerd is dat de dagvaarding in hoger beroep en de twee herstelexploten niet zijn betekend aan het woonadres van gerequireerde (…) maar aan het kantooradres van diens gemachtigde in eerste aanleg, de Duitse advocaat Mr. Volker Schlegel te (…) Duitsland. Nu niet van domiciliekeuze op dit adres ten aanzien van het hoger beroep is gebleken, zal requirante, (….) deze omissie herstellen en dit exploot te laten doen aan het woonadres van de gerequireerde dan wel aan hem in persoon;wordende de gerequireerde thansOPGEROEPEN:om op (…) negen en twintig april twee duizend veertien (….) te verschijnen (…);TEN EINDE:op de bij voormelde dagvaarding aangevoerde gronden en middelen te procederen; (…)”
de exploten” nietig zijn omdat bij het derde herstelexploot slechts de rolbeslissing van 18 maart 2014 en niet de overige exploten aan hem zijn betekend, en hem evenmin is “
aangezegd” dat de vereniging in hoger beroep gaat en tegen welke vonnissen.
Op grond van artikel 343 Rv. wordt het hoger beroep aangevangen door een (exploot van) dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken. Op grond van artikel 111, lid 2, aanhef en onder d. Rv. dient de dagvaarding de eis in hoger beroep te vermelden.
“TEN EINDE:Op de bij voormelde dagvaarding aangevoerde gronden en middelen te procederen”. Om deze reden is naar het oordeel van het hof niet (op correcte wijze) hoger beroep tegen het eindvonnis in eerste aanleg ingesteld.
“(…) alle eigenaren die een schriftelijke toestemming hebben van een eerder bestuur op respectering van deze zaken kunnen rekenen.”
a. tot betaling van de door de vereniging opgelegde boete van € 11.300,-- te vermeerderen met wettelijke rente en kosten;
b. tot verwijdering en verwijderd houden van de schotelantenne op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag met een maximum van € 15.000,00;
tevermeerderen met de wettelijke rente;
d. tot betaling van de proceskosten.
Met betrekking tot vordering b. oordeelde de rechtbank, kort gezegd, dat [geïntimeerde] geen regels van de vereniging heeft overtreden door zijn weigering de schotel te verwijderen en wat betreft de parkbijdrage over 2010 (vordering c. gedeeltelijk) honoreerde de rechtbank het beroep van [geïntimeerde] op verrekening. Vordering a. wees de rechtbank af omdat de beide door de vereniging voor verschuldigdheid van de boete gestelde redenen gelet op de beslissingen op de vorderingen b. en c. (gedeeltelijk)ongegrond waren. Voorts oordeelde de rechtbank dat, voor de vraag of [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt doordat hij als niet-lid van de vereniging profiteert van de voorzieningen op het park zonder daarvoor de parkbijdrage te betalen, onderscheid gemaakt dient te worden tussen voorzieningen van de basisinfrastructuur en de centrumvoorzieningen: voor de eerste, waartoe in elk geval het beheer en het onderhoud van de mandelige zaak behoort, dient [geïntimeerde] een vergoeding te betalen, voor de laatste niet, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat een aantal posten genoemd in de factuur ter zake van de parkbijdrage over 2011 (tot een bedrag van
€ 1.128,68) door [geïntimeerde] verschuldigd was op grond van ongerechtvaardigde verrijking en veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van (het na gedeeltelijke betaling en verrekening nog openstaande bedrag van) € 564,32 over 2011.
Dat de vereniging met [geïntimeerde] heeft afgesproken dat hij, na uitbreiding van het aantal op het park te ontvangen Duitse zenders, de schotel zou verwijderen is evenmin concreet door de vereniging onderbouwd. Waar, in wiens aanwezigheid en onder welke omstandigheden die door [geïntimeerde] bestreden afspraak tussen partijen zou zijn gemaakt, stelt de vereniging niet.
Voorts heeft de vereniging niet duidelijk gemaakt (in welk artikel van welk) Huishoudelijk Reglement een verbod op het hebben van een dergelijke schotel is opgenomen. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 5.4. vastgesteld dat het Huishoudelijk Reglement schotels niet verbiedt. Uit het onder 3.3.d. genoemde Huishoudelijk Reglement blijkt ook niet van een dergelijk verbod. Het had in dit verband ten minste op de weg van de vereniging gelegen door (bijvoorbeeld) het overleggen van het toepasselijke Reglement en het noemen van het relevante artikel dit oordeel van de rechtbank te bestrijden. De vereniging laat zulks echter na.
basisinfrastructuur” (zonder welke een normale bewoning van het bungalowpark niet mogelijk is, zodat [geïntimeerde] voor instandhouding en onderhoud daarvan volgens de rechtbank een vergoeding aan de vereniging verschuldigd is) en “
centrumvoorzieningen” (zonder welke normale bewoning wel mogelijk is, zodat [geïntimeerde] voor die voorzieningen volgens de rechtbank geen vergoeding verschuldigd is).
uitgebreide centrumvoorzieningen”, maar stelt, althans onderbouwt, niet waarom [geïntimeerde] aan de wel aanwezige centrumvoorzieningen (te weten een multifunctioneel gebouw met receptie, werkruimten beheer en recreatie-vergaderruimte alsmede een beheerderswoning) op gelijke voet als een lid van de vereniging zou moeten meebetalen om ongerechtvaardigde verrijking te voorkomen. Reeds om deze reden heeft de vereniging het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende gemotiveerd bestreden. Dat de vereniging slechts de “
daadwerkelijk gemaakte” kosten (naar het hof aanneemt: met de volledige parkbijdrage) vordert maakt dit oordeel niet anders, nu de vereniging niet stelt ter zake waarvan zij die kosten heeft gemaakt.
Dat de vereniging aan die stukken c.q. rechtshandelingen een eigen recht jegens [geïntimeerde] kan ontlenen heeft zij overigens niet voldoende duidelijk gemaakt. Het hof verwijst voor dit oordeel naar rechtsoverweging 3.11.1 hierna.
Evenmin heeft de vereniging voldoende gesteld waaruit kan volgen dat zij aan de akte van mandeligheid een eigen recht jegens [geïntimeerde] kan ontlenen, waarbij het hof nog daarlaat dat de vereniging in eerste aanleg (conclusie van repliek sub 3) uitdrukkelijk stelt dat zij geen nakoming vordert van verplichtingen van [geïntimeerde] op grond van de akte van mandeligheid.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat het onderhoud van de privétuinen van de eigenaren van vakantiewoningen niet tot de basisinfrastructuur behoort. De vereniging bestrijdt dit oordeel van de rechtbank ook niet gemotiveerd. Dit impliceert dat [geïntimeerde] als niet-lid van de vereniging niet ongerechtvaardigd verrijkt wordt als hij geen gebruik maakt van de diensten van de vereniging op dit punt en niet meebetaalt aan de kosten die de vereniging daarvoor maakt.
De toelichting op de grief ziet, voor zover het hof begrijpt, op de behartiging van de belangen van alle eigenaren op het bungalowpark en aldus op voornoemde post “secretariaat”. In het licht hiervan maakt de vereniging naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende duidelijk waarom [geïntimeerde] zou worden verrijkt wanneer hij niet zijn deel van de post “administratie” betaalt. Ook grief 7 faalt.
via de koopovereenkomst en de akte van mandeligheid ook gebonden zijn aan rechtsgeldige besluiten van de[vereniging]” verwijst het hof naar zijn oordeel in 3.8.2., 3.8.2.1. en 3.11.1. hiervoor.
Om die reden valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] gehouden zou zijn mee te betalen aan (de kosten van) een beheersysteem waarbij hij geen baat heeft.
Voor zover onder deze post vallen “
het huidige abonnementssysteem voor tv-ontvangsten, de toegang via de slagboom en (tot 1 juni 2014) het internet/Wifisysteem” (zoals de vereniging bij memorie van grieven sub 70 stelt) heeft te gelden dat ook op dit punt onduidelijk blijft waarom [geïntimeerde] baat heeft bij deze voorzieningen en (met name) tot welk bedrag dat het geval zou zijn. De grief faalt eveneens.
Voor zover de vereniging in hoger beroep al enige specificatie geeft van de kosten die onder deze post door haar in rekening worden gebracht aan de verschillende eigenaren (het hof verwijst naar de memorie van grieven sub 74, alwaar vermeld worden
“o.a. de personeelskosten, de woning van [geïntimeerde] wordt beheerd door het personeel, wanneer nodig krijgt hij hulp. Kosten met betrekking tot mandelige zaken, waarbij het gaat om kleine onderhoudskosten zitten ook in deze post. Materialen om het personeel te kunnen laten functioneren, waaronder de bedrijfsauto’s, etc. vallen eronder, net als de gebruikskosten van de parkverlichting.”) acht het hof deze specificatie onvoldoende. Het benodigde onderscheid valt op grond daarvan niet te maken. De grief faalt.