ECLI:NL:GHSHE:2016:2618

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
200.142.698_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mandeligheid en betalingsverplichtingen van de Vereniging van Eigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vereniging heeft [geïntimeerde] gedagvaard in verband met zijn betalingsverplichtingen en het bezit van een satellietschotel. De rechtbank heeft in het deelvonnis van 24 juli 2013 een aantal vorderingen van de vereniging afgewezen, waaronder de vordering tot verwijdering van de satellietschotel en een boete wegens niet-betaling van parkbijdragen. De vereniging stelt dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt door geen bijdrage te betalen voor de mandelige eigendom en de voorzieningen van het park. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de vereniging niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het eindvonnis van 30 oktober 2013, omdat het hoger beroep niet op de juiste wijze was ingesteld. Het hof heeft de grieven van de vereniging tegen het deelvonnis behandeld en geoordeeld dat deze falen. De vereniging wordt veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep, terwijl [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep wordt verwezen. Het hof bekrachtigt het deelvonnis en verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.142.698/01
arrest van 28 juni 2016
in de zaak van
Vereniging van Eigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vereniging,
advocaat: mr. B. van Leeuwen te Goes,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.J.Th.B. Gerlag te Kerkrade,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 oktober 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 juli 2013, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen de vereniging als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 246484/12-4845)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 2 januari 2014;
  • het herstelexploot van 27 januari 2014;
  • de beslissing van de rolraadsheer van 18 maart 2014;
  • het herstelexploot van 27 maart 2014;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Het hof overweegt ten aanzien van de omvang van het appel als volgt.
Bij dagvaarding van 23 oktober 2013 heeft de vereniging [geïntimeerde] gedagvaard voor het gerechtshof Den Haag en hoger beroep ingesteld tegen het voormelde (deel)vonnis van 24 juli 2013 (hierna: het deelvonnis), met conclusie dat vonnis te vernietigen en de vorderingen van de vereniging (naar het hof begrijpt:) die bij dat vonnis zijn afgewezen alsnog toe te wijzen. Bij het deelvonnis heeft de kantonrechter een aantal vorderingen van de vereniging toegewezen, een aantal afgewezen en is de behandeling van één vordering aangehouden.
3.1.1.
Bij herstelexploot van 2 januari 2014 (hierna: het eerste herstelexploot) heeft de vereniging de onjuiste roldatum in de dagvaarding hersteld en [geïntimeerde] opgeroepen te verschijnen tegen 4 maart 2014, wederom voor het gerechtshof Den Haag.
3.1.2.
Bij herstelexploot van 27 januari 2014 (hierna: het tweede herstelexploot) heeft de vereniging aan [geïntimeerde] aangezegd
“Dat bij exploot van (…) de drieëntwintigste oktober tweeduizenddertien de gerequireerde is gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, (…).Dat bij exploot (…) van de tweede januari tweeduizendveertien de roldatum van het eerder genoemde exploot is hersteld. Dat gerequireerde is opgeroepen te verschijnen, op dinsdag vier maart tweeduizendveertien (…) ter zitting van het gerechtshof ’s-Gravenhage.Dat in genoemde exploten het verkeerde gerechtshof is genoemd en dit gebrek middels dit herstelexploot wordt rechtgezet;Dat gerequireerde dient te verschijnen (…)[voor dit hof]
(…).
THANS WORDT AANGEZEGD:dat requirante hierbij tevens hoger beroep instelt tegen het eindvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kamer voor kantonzaken, zittingsplaats Middelburg, d.d. 30 oktober 2013 (zaak/rolnr.: 246484/12-4845) gewezen tussen requirante als eiseres en gerequireerde als gedaagde;
WORDENDE DE GEREQUIREERDE THANS OPGEROEPEN:Om op dinsdag 4 maart tweeduizendveertien (…) te verschijnen ter zitting[van dit hof].
TEN EINDE:Op de bij voormelde dagvaarding aangevoerde gronden en middelen te procederen; (…)”
3.1.3.
[geïntimeerde] , die in Duitsland woont, is op 4 maart 2014 niet verschenen. Bij beslissing van de rolraadsheer van 18 maart 2014 is de zaak naar de rol verwezen teneinde de vereniging in de gelegenheid te stellen een herstelexploot over te leggen dat voldoet aan de bepalingen van de EG-Betekeningsverordening II.
3.1.4.
Bij exploot van 27 maart 2014 (hierna: het derde herstelexploot) is namens de vereniging aan [geïntimeerde] :
“BETEKEND:een afschrift van een rolbeslissing gegeven door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (…) d.d. 18 maart 2014 (…)”
en is [geïntimeerde] aangezegd:
“dat bij exploot van (….) 23 oktober 2013 de gerequireerde is gedagvaard om op (…) 8 januari 2014 (…) te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage (…);dat middels een tweetal herstelexploten van (…) 2 en 27 januari 2014 de procedure uiteindelijk aanhangig is gemaakt bij het Gerechtshof te ’s Hertogenbosch op dinsdag 4 maart 2014 (…);dat gerequireerde, die woonplaats heeft in Duitsland, niet op (…) 4 maart is verschenen. Geconstateerd is dat de dagvaarding in hoger beroep en de twee herstelexploten niet zijn betekend aan het woonadres van gerequireerde (…) maar aan het kantooradres van diens gemachtigde in eerste aanleg, de Duitse advocaat Mr. Volker Schlegel te (…) Duitsland. Nu niet van domiciliekeuze op dit adres ten aanzien van het hoger beroep is gebleken, zal requirante, (….) deze omissie herstellen en dit exploot te laten doen aan het woonadres van de gerequireerde dan wel aan hem in persoon;wordende de gerequireerde thansOPGEROEPEN:om op (…) negen en twintig april twee duizend veertien (….) te verschijnen (…);TEN EINDE:op de bij voormelde dagvaarding aangevoerde gronden en middelen te procederen; (…)”
3.1.5.
Op het derde herstelexploot is [geïntimeerde] verschenen. Bij memorie van grieven heeft de vereniging elf grieven gericht tegen het deelvonnis. De elfde grief van de vereniging is mede gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 oktober 2013 (hierna: het eindvonnis). Bij het eindvonnis is aan de vereniging wegens ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] over het jaar 2012 nog een bedrag van € 105,82 toegewezen en is de vereniging in de proceskosten veroordeeld.
3.1.6.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en (voorwaardelijk) incidenteel appel ingesteld. Hij heeft daarbij aangevoerd dat “
de exploten” nietig zijn omdat bij het derde herstelexploot slechts de rolbeslissing van 18 maart 2014 en niet de overige exploten aan hem zijn betekend, en hem evenmin is “
aangezegd” dat de vereniging in hoger beroep gaat en tegen welke vonnissen.
3.1.7.
Het hof overweegt met betrekking tot het voorgaande als volgt.
Op grond van artikel 343 Rv. wordt het hoger beroep aangevangen door een (exploot van) dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken. Op grond van artikel 111, lid 2, aanhef en onder d. Rv. dient de dagvaarding de eis in hoger beroep te vermelden.
3.1.7.1. De dagvaarding van 23 oktober 2013, waarbij hoger beroep is ingesteld tegen het deelvonnis van 24 juli 2013, voldoet aan voormelde eisen.
3.1.7.2. Tegen het eindvonnis van 30 oktober 2013 heeft de vereniging, naar het hof begrijpt, bij het tweede herstelexploot beroep ingesteld (zie 3.1.2. hiervoor). Dit exploot voldoet evenwel niet aan de eisen van artikel 343 Rv. Met name is in dat exploot geen eis in hoger beroep verwoord. Volstaan is met de vermelding
TEN EINDE:Op de bij voormelde dagvaarding aangevoerde gronden en middelen te procederen”. Om deze reden is naar het oordeel van het hof niet (op correcte wijze) hoger beroep tegen het eindvonnis in eerste aanleg ingesteld.
3.1.7.3. Bij het voorgaande komt nog dat het tweede herstelexploot niet (bij het derde herstelexploot) aan [geïntimeerde] is betekend. Hem is pas uit de memorie van grieven (de elfde grief van de vereniging) duidelijk kunnen worden dat de vereniging ook tegen het eindvonnis hoger beroep wenste in te stellen.
3.1.7.4. Ten overvloede overweegt het hof nog dat partijen ook niet in de veronderstelling hebben kunnen verkeren dat hoger beroep ook tegen het vonnis van 30 oktober 2013 (correct) was ingesteld. De zaak is immers niet door het hof ingeschreven, heeft derhalve geen (apart) rolnummer gekregen en er is geen griffierecht ter zake van dat appel aan de vereniging in rekening gebracht.
3.1.8.
Het in 3.1.6. weergegeven verweer van [geïntimeerde] slaagt dus in zoverre dat het hof slechts (de grieven in) het appel tegen het deelvonnis van 24 juli 2013 zal behandelen. De elfde grief van de vereniging blijft, voor zover die grief is gericht tegen het eindvonnis, op grond van het voorgaande buiten behandeling. De vereniging zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep tegen het eindvonnis. Hetzelfde geldt voor grief 2 in incidenteel appel van [geïntimeerde] . Ook [geïntimeerde] zal in het hoger beroep tegen het eindvonnis niet-ontvankelijk verklaard worden, nu de vereniging niet tijdig en op de juiste wijze principaal hoger beroep heeft ingesteld.
3.1.9.
Voor het overige oordeelt het hof het verweer van [geïntimeerde] omtrent de nietigheid van de exploten onvoldoende onderbouwd in het licht van artikel 122 Rv., dat op grond van artikel 353 Rv. in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is. Niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] , die uitvoerig de door de vereniging opgeworpen eerste tien grieven heeft bestreden en die zijnerzijds (voorwaardelijk) incidenteel appel heeft ingesteld, onredelijk in zijn belangen is geschaad.
3.2.
De rechtbank heeft kennelijk (impliciet) de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aangenomen op grond van artikel 24 van de EEX-Verordening, welke krachtens artikel 66 lid 2 van de met ingang van 10 januari 2015 toepasselijke Herschikte EEX-Verordening nog op deze zaak van toepassing is. [geïntimeerde] , die in Duitsland woont, is immers in eerste aanleg verschenen en heeft de bevoegdheid van de rechtbank niet betwist. Voorts heeft de rechtbank kennelijk geoordeeld dat op de onderhavige zaak, naar het hof begrijpt, op grond van een rechtskeuze van de vereniging die niet door [geïntimeerde] weersproken is, Nederlands recht van toepassing is. Tegen deze oordelen zijn geen grieven gericht. Ook het hof zal van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van Nederlands recht op de zaak uitgaan.
3.3.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Buitenplaats Hof van Zeeland is een bungalowpark te [vestigingsplaats] met 164 vakantiewoningen. [geïntimeerde] is eigenaar van één van deze woningen en de kavel grond waarop deze gebouwd is.
b) Iedere eigenaar van een (perceel met daarop een) vakantiewoning is tevens deelgenoot in de mandelige zaak te weten, kort gezegd, het (ten tijde van het verlijden van na te melden akte) kadastrale perceel gemeente Borsele sectie [sectieletters] nummer [sectienummer] , welk deel van het parkterrein bij akte van mandeligheid van 14 mei 1996 tot gemeenschappelijk nut is bestemd door de toenmalige eigenaren van het terrein. Deze akte houdt onder meer het volgende in:
“(…)OnderhoudD.1. De mandelige zaak dient op kosten van alle deelgenoten te worden beheerd en onderhouden in overleg met en tot genoegen van de gemeente Borsele.(…)D.3. Alle deelgenoten zijn verplicht om voor de afvoer van het huisvuil een regeling te treffen met na te noemen vereniging van Eigenaren, (…)D.4. Ieder deelgenoot is draagplichtig voor bedoelde kosten, naar evenredigheid van het aantal wooneenheden, toebehorende aan alle deelgenoten.D.5. Het bedrag dat is benodigd voor het onderhoud, de reiniging en, indien nodig, de vernieuwing van de mandelige zaak – als bedoeld sub D en E – zal jaarlijks worden vastgesteld door- en dient door de deelgenoten te worden voldaan aan de beheerder.(…)BeheerF.1. Het beheer is exclusief opgedragen aan de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid:VerenigingvanEigenaren van Buitenplaats Hof van Zeeland, (…) hierna ook te noemen. “de beheerder”.F.2. Onder beheer worden verstaan het verrichten, alle hiervoor ad D.1 tot en met 4 bedoelde werkzaamheden, alsmede van alle overige handelingen welke dienstig kunnen zijn voor de instandhouding van de mandelige zaak.(…)Nadere regels omtrent het gebruik en beheerH.1. Ten aanzien van oproeping tot vergaderingen van de deelgenoten, stemrecht daarin, besluitvorming en dergelijke conformeren alle deelgenoten zich aan de statuten en reglementen van voornoemde vereniging, waarvan alle deelgenoten lid dienen te zijn ingevolge de hun opgelegde verplichtingen bij de verkrijging in eigendom danwel beperkt zakelijk recht.Bijzondere bepalingenI. (…)J. (…)KettingbedingK. Iedere deelgenoot is verplicht – namens de overige deelgenoten – een overeenkomst te sluiten met degenen die hem onder bijzondere titel opvolgt in zijn rechten op de mandelige zaak, welke tot gevolg heeft dat die rechtsopvolger en de overige deelgenoten over en weer gebonden zijn aan het sub H bepaalde en de sub H bedoelde besluiten.(…)”
c) De statuten van de vereniging houden blijkens een op 14 mei 1996 verleden notariële akte onder meer in:
“(…)Artikel 2De vereniging stelt zich ten doel:a. het beheren, onderhouden en instandhouden van alle percelen grond en waterpartijen in Buitenplaats Hof van Zeeland, voor zover in mandelige eigendom toebehorend aan de individuele eigenaren van recreatiewoningen in Buitenplaats Hof van Zeeland;b. het beheren, onderhouden en instandhouden van de verlichting van de wegen en paden in Buitenplaats Hof van Zeeland conform de (…) geldende overheidsvoorschriften;c. het vaststellen van voorschriften en van een huishoudelijk reglement betreffende het gebruik van de in Buitenplaats Hof van Zeeland gebouwde en/of te bouwen recreatiewoningen met toebehoren en de overige tot Buitenplaats Hof van Zeeland behorende gronden en opstallen.Bepalingen in het reglement in strijd met deze statuten of de wet worden voor niet geschreven gehouden;d. het treffen van een voor haar leden uniforme regeling met betrekking tot de verhuur van de (….) gebouwde recreatiewoningen;e. het treffen van een uniforme regeling met betrekking tot de in de recreatiewoning aanwezige zonneboiler casu quo zonnegascombi (…);f. het houden van algemeen toezicht op het onder c bedoelde gebruik door het aanstellen van een beheerder;g. het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het vorenstaande direct of indirect verband houdt of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is;h. in het algemeen het verrichten van alle handelingen die dienstig kunnen zijn aan de bevordering van het woongenot in – en het gebruik van Buitenplaats Hof van Zeeland.(…)RECHTEN EN VERPLICHTINGENArtikel 51. (…)2. De leden zijn per bebouwde kavel aan de vereniging jaarlijks een contributie en verdere bijdragen verschuldigd als door de algemene vergadering zal worden vastgesteld.Onder “verdere bijdragen” vallen onder meer een jaarlijks vast te stellen omslag terzake van de door de vereniging en te maken exploitatiekosten, voortvloeiende uit de nastreving van haar doel, en welke nader zijn omschreven in artikel 3 van het huishoudelijk reglement.(…)8. Bij niet-nakoming door een lid van één of meer der door hem jegens de vereniging aangegane verbintenissen verbeurt de overtreder (…) aan de vereniging een boete van (…)(fl 25.000,--) per overtreding (…) door het enkele feit der overtreding zonder dat enige ingebrekestelling of rechtelijke tussenkomst zal zijn vereist (…)”
d) Op basis van artikel 2 sub c van de statuten heeft de vereniging een Huishoudelijk Reglement opgesteld dat onder meer inhoudt:
“(…)EXPLOITATIEKOSTENArtikel 3onder exploitatiekosten van de vereniging worden de volgende kosten begrepen:A. De kosten van het normale onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en van de tot die gedeelten behorende wegen, paden, waterpartijen en beschoeingen, boom- en grondsingels, bermen, parkeer- en vuilstortplaatsen en de daarin of daarop aangebrachte voorzieningen, (…)B. de kosten, verbonden aan het in dienst hebben van een beheerder of ander personeel, inclusief de kosten, verbonden aan het ter beschikking stellen van een dienstwoning;(…)RECREATIEWONINGENArtikel 5
Een woning dient tot het uitsluitend gebruik met inachtneming van de bestemming daarvan en het is niet geoorloofd om in, op of vanuit de bij de recreatiewoning behorende grond:(…)F. televisie- of radiomasten e.d. te hebben;(…)”
e) De vereniging heeft het beheer van de mandelige zaak aanvankelijk aan Eco Vakantieparks B.V. opgedragen en op 20 november 2005 daartoe een overeenkomst gesloten met Beheer Hof van Zeeland B.V.
f) De leden van de vereniging betalen jaarlijks een beheer- en parkvergoeding aan de vereniging. Daartoe ontvangen zij aan het begin van ieder jaar een voorschotnota die in twee halfjaarlijkse termijnen betaald moet worden.
g) Een e-mailbericht d.d. 25 februari 2001 van de toenmalige voorzitter van het bestuur van de vereniging aan [geïntimeerde] , naar aanleiding van een verzoek van [geïntimeerde] om toestemming tot het aanbrengen van een satellietschotel aan zijn vakantiewoning, heeft, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…)Wenn die satelitenschussel an der seite so angebaut wird das man sie nicht von der strasse sieht, kan sie angebaut werden.(…)”
h) In de notulen van de Algemene Ledenvergadering (hierna: ALV) van de vereniging van 17 mei 2008 is (naar aanleiding van de bespreking van een nieuw Huishoudelijk Reglement van de vereniging) vermeld dat:
“(…) alle eigenaren die een schriftelijke toestemming hebben van een eerder bestuur op respectering van deze zaken kunnen rekenen.”
i. i) [geïntimeerde] weigert te voldoen aan het verzoek van de vereniging de satellietschotel te verwijderen.
j) [geïntimeerde] heeft het lidmaatschap van de vereniging opgezegd tegen 31 december 2010.
k) Van de parkbijdragen over de jaren 2010 tot en met 2012 heeft [geïntimeerde] geweigerd een deel groot (respectievelijk) € 190,34, € 1.494,79 en € 1.656,99 te betalen.
3.4.
De vereniging heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd hem te veroordelen
a. tot betaling van de door de vereniging opgelegde boete van € 11.300,-- te vermeerderen met wettelijke rente en kosten;
b. tot verwijdering en verwijderd houden van de schotelantenne op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag met een maximum van € 15.000,00;
c. tot betaling van € 3.342,12 (zijnde € 190,34 + € 1.494,79 + € 1.656,99)
tevermeerderen met de wettelijke rente;
d. tot betaling van de proceskosten.
3.4.1.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 december 2012 een comparitie van partijen gelast welke blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013.
3.4.2.
Nadat partijen nog een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek hadden genomen heeft de rechtbank bij het deelvonnis van 24 juli 2013, waarvan beroep, de vorderingen a. en b. afgewezen evenals vordering c. wat betreft de parkbijdrage over 2010 tot een bedrag van € 190,34. Vordering c. wees de rechtbank, wat betreft de parkbijdrage over 2011, tot een bedrag van € 564,32 toe. Wat betreft vordering c. met betrekking tot de parkbijdrage over 2012 verwees de rechtbank de zaak naar de rol om de vereniging in de gelegenheid te stellen de factuur voor 2012 in het geding te brengen.
Met betrekking tot vordering b. oordeelde de rechtbank, kort gezegd, dat [geïntimeerde] geen regels van de vereniging heeft overtreden door zijn weigering de schotel te verwijderen en wat betreft de parkbijdrage over 2010 (vordering c. gedeeltelijk) honoreerde de rechtbank het beroep van [geïntimeerde] op verrekening. Vordering a. wees de rechtbank af omdat de beide door de vereniging voor verschuldigdheid van de boete gestelde redenen gelet op de beslissingen op de vorderingen b. en c. (gedeeltelijk)ongegrond waren. Voorts oordeelde de rechtbank dat, voor de vraag of [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt doordat hij als niet-lid van de vereniging profiteert van de voorzieningen op het park zonder daarvoor de parkbijdrage te betalen, onderscheid gemaakt dient te worden tussen voorzieningen van de basisinfrastructuur en de centrumvoorzieningen: voor de eerste, waartoe in elk geval het beheer en het onderhoud van de mandelige zaak behoort, dient [geïntimeerde] een vergoeding te betalen, voor de laatste niet, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat een aantal posten genoemd in de factuur ter zake van de parkbijdrage over 2011 (tot een bedrag van
€ 1.128,68) door [geïntimeerde] verschuldigd was op grond van ongerechtvaardigde verrijking en veroordeelde [geïntimeerde] tot betaling van (het na gedeeltelijke betaling en verrekening nog openstaande bedrag van) € 564,32 over 2011.
3.5.
Grief 1 van de vereniging is gericht tegen de afwijzing van vordering b. tot verwijdering van de satellietschotel. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
3.5.1.
Tussen partijen staat vast dat op de ALV van 17 mei 2008, kort gezegd, is meegedeeld dat schriftelijke toestemming van een vorig bestuur (naar het hof begrijpt: tot het houden van zaken die in strijd zijn met het nieuwe, op die ALV besproken, Huishoudelijk Reglement) haar geldigheid behoudt. De vereniging stelt evenwel dat dit slechts geldt voor eigenaren van een vakantiewoning die een definitieve schriftelijke goedkeuring konden tonen en dat [geïntimeerde] met de e-mail van 25 februari 2001 slechts tijdelijke toestemming heeft verkregen. In het licht van de onder 3.3.g. weergegeven inhoud van die e-mail heeft de vereniging naar het oordeel van het hof dit standpunt niet genoegzaam onderbouwd. Het enkele feit dat [geïntimeerde] zelf hierover na voormelde e-mail nog een aantal keren contact met de vereniging zocht is met name onvoldoende.
Dat de vereniging met [geïntimeerde] heeft afgesproken dat hij, na uitbreiding van het aantal op het park te ontvangen Duitse zenders, de schotel zou verwijderen is evenmin concreet door de vereniging onderbouwd. Waar, in wiens aanwezigheid en onder welke omstandigheden die door [geïntimeerde] bestreden afspraak tussen partijen zou zijn gemaakt, stelt de vereniging niet.
Voorts heeft de vereniging niet duidelijk gemaakt (in welk artikel van welk) Huishoudelijk Reglement een verbod op het hebben van een dergelijke schotel is opgenomen. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 5.4. vastgesteld dat het Huishoudelijk Reglement schotels niet verbiedt. Uit het onder 3.3.d. genoemde Huishoudelijk Reglement blijkt ook niet van een dergelijk verbod. Het had in dit verband ten minste op de weg van de vereniging gelegen door (bijvoorbeeld) het overleggen van het toepasselijke Reglement en het noemen van het relevante artikel dit oordeel van de rechtbank te bestrijden. De vereniging laat zulks echter na.
3.5.2.
Grief 1 faalt reeds op grond van het voorgaande.
3.6.
Grief 2 ziet op de betaling van de parkbijdrage over 2010 (vordering c. gedeeltelijk). [geïntimeerde] heeft het deel van die bijdrage dat hij niet betaald heeft ad € 190,34 verrekend met (naar het hof begrijpt:) de schade die hij naar zijn stellingen heeft geleden omdat de vereniging het vakantiehuis van [geïntimeerde] en de privétuin van [geïntimeerde] in 2009 niet (goed) heeft schoongemaakt c.q. onderhouden. De rechtbank heeft dit beroep op verrekening gehonoreerd.
3.6.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de vereniging ook in hoger beroep onvoldoende weersproken dat zij tekort is geschoten op de onder 3.6. genoemde punten. [geïntimeerde] heeft deze klachten reeds genoemd in de conclusie van antwoord (bladzijde 6) en de conclusie van dupliek (bladzijden 8 en 9). De vereniging volstaat ermee de klachten van [geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap te ontkennen. In haar als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde brief van 17 augustus 2009 is de vereniging echter reeds op die klachten ingegaan. Bovendien is de vereniging in hoger beroep op geen enkele wijze ingegaan op de door [geïntimeerde] (als productie 12 bij conclusie van dupliek) overgelegde correspondentie tussen partijen. Van deze correspondentie maakt deel uit een brief van [geïntimeerde] d.d. 17 augustus 2009. Hierin maakt [geïntimeerde] melding van de klachten en van een ter zake van de schade aan de vereniging te overhandigen factuur. In zijn brief van 13 maart 2010 beroept [geïntimeerde] zich op verrekening met de vordering van de vereniging. Onder deze omstandigheden had het op de weg van de vereniging gelegen nader op de door [geïntimeerde] gestelde klachten in te gaan. Door dat niet te doen heeft de vereniging het beroep van [geïntimeerde] op verrekening onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.6.2.
Grief 2 faalt eveneens.
3.7.
Grief 3 richt zich tegen het (afwijzende) oordeel van de rechtbank over de door de vereniging met vordering a. gevorderde boete ad € 11.300,--.
3.7.1.
Voor zover de vereniging betoogt dat [geïntimeerde] de boete verschuldigd is omdat hij (toen hij nog lid was van de vereniging) zijn betalingsverplichting over 2010 niet is nagekomen en geweigerd heeft de satellietschotel te verwijderen, vindt dat standpunt zijn weerlegging in de beslissing over de grieven 1 en 2.
3.7.2.
Voor zover de vereniging de grief op andere dan de hiervoor behandelde tekortkomingen van [geïntimeerde] baseert oordeelt het hof dat onvoldoende duidelijk is gemaakt op welke tekortkomingen de vereniging het oog heeft.
3.7.3.
Grief 3 faalt.
3.8.
Met grief 4 komt de vereniging op tegen het oordeel van de rechtbank (in het vonnis waarvan beroep onder 8.3 tot en met 8.6) dat het bedrag waarmee [geïntimeerde] , die geen lid meer is van de vereniging, ongerechtvaardigd wordt verrijkt, niet moet worden vastgesteld op de volledige jaarlijkse parkbijdrage die leden van de vereniging dienen te betalen. Voorts bestrijdt de grief het door de rechtbank in dit verband gemaakte onderscheid tussen “
basisinfrastructuur” (zonder welke een normale bewoning van het bungalowpark niet mogelijk is, zodat [geïntimeerde] voor instandhouding en onderhoud daarvan volgens de rechtbank een vergoeding aan de vereniging verschuldigd is) en “
centrumvoorzieningen” (zonder welke normale bewoning wel mogelijk is, zodat [geïntimeerde] voor die voorzieningen volgens de rechtbank geen vergoeding verschuldigd is).
3.8.1.
Het standpunt van de vereniging komt er op neer dat [geïntimeerde] , die geen lid (meer) is van de vereniging, dezelfde parkbijdrage dient te betalen als leden van de vereniging om te voorkomen dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt. De vereniging stelt daartoe (en [geïntimeerde] bestrijdt) dat [geïntimeerde] profiteert van alle voorzieningen op het park en van het door/via de vereniging verrichte beheer en onderhoud. Om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen heeft de vereniging evenwel in de memorie van grieven onder 32 onvoldoende aangevoerd. De vereniging stelt weliswaar dat er geen sprake is van “
uitgebreide centrumvoorzieningen”, maar stelt, althans onderbouwt, niet waarom [geïntimeerde] aan de wel aanwezige centrumvoorzieningen (te weten een multifunctioneel gebouw met receptie, werkruimten beheer en recreatie-vergaderruimte alsmede een beheerderswoning) op gelijke voet als een lid van de vereniging zou moeten meebetalen om ongerechtvaardigde verrijking te voorkomen. Reeds om deze reden heeft de vereniging het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende gemotiveerd bestreden. Dat de vereniging slechts de “
daadwerkelijk gemaakte” kosten (naar het hof aanneemt: met de volledige parkbijdrage) vordert maakt dit oordeel niet anders, nu de vereniging niet stelt ter zake waarvan zij die kosten heeft gemaakt.
3.8.2.
Het hof roept in herinnering dat de grondslag van de vordering van de vereniging primair ongerechtvaardigde verrijking is. Om die reden laat het hof de stellingen van de vereniging met betrekking tot een betalingsverplichting van [geïntimeerde] , die voort zou vloeien uit de koopovereenkomst van [geïntimeerde] en de beheerovereenkomst tussen de vereniging en de beheerder, het Huishoudelijk Reglement van de vereniging en een kettingbeding hier buiten beschouwing.
Dat de vereniging aan die stukken c.q. rechtshandelingen een eigen recht jegens [geïntimeerde] kan ontlenen heeft zij overigens niet voldoende duidelijk gemaakt. Het hof verwijst voor dit oordeel naar rechtsoverweging 3.11.1 hierna.
Evenmin heeft de vereniging voldoende gesteld waaruit kan volgen dat zij aan de akte van mandeligheid een eigen recht jegens [geïntimeerde] kan ontlenen, waarbij het hof nog daarlaat dat de vereniging in eerste aanleg (conclusie van repliek sub 3) uitdrukkelijk stelt dat zij geen nakoming vordert van verplichtingen van [geïntimeerde] op grond van de akte van mandeligheid.
3.8.2.1. Voor zover de vereniging zich er op beroept dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt doordat hij, als mandelig eigenaar van een deel van het park, wel profiteert van, maar niet betaalt voor (kort gezegd: het beheer en het onderhoud van) de mandeligheid, ziet zij er aan voorbij dat [geïntimeerde] erkent dat hij die daarvoor gemaakte kosten verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft zich, ook na beëindiging van zijn lidmaatschap van de vereniging, steeds bereid verklaard tot betaling van (en betaalt ook feitelijk) een deel van de parkbijdrage dat volgens hem ziet op het beheer en het onderhoud van de mandeligheid. Het hof verwijst naar het (in zoverre niet door de grieven bestreden) vonnis waarvan beroep sub 8.4 en naar ro. 3.16 hierna. De vereniging stelt evenwel niet concreet welk deel van haar vordering op dergelijke kosten betrekking heeft. Zij volstaat met de stelling dat [geïntimeerde] de gehele parkbijdrage verschuldigd is. Aldus heeft de vereniging haar stelling dat [geïntimeerde] op grond van de mandeligheid ongerechtvaardigd verrijkt wordt, onvoldoende onderbouwd.
3.9.
Beoordeeld dient derhalve te worden in hoeverre [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt indien hij als niet-lid van de vereniging niet de volledige parkbijdrage betaalt die leden van de vereniging betalen.
3.10.
De grieven 5 tot en met 10 en 11 (deels) in principaal appel bestrijden de (gedeeltelijke) afwijzing door de rechtbank van vordering c. met betrekking tot de parkbijdrage over 2011. De grieven 1 en 2 (deels) in incidenteel appel bestrijden de (gedeeltelijke) toewijzing van die vordering. Voor zover de laatstgenoemde twee grieven zich richten tegen de gedeeltelijke toewijzing van die vordering in het eindvonnis van 30 oktober 2013 blijven die grieven buiten behandeling. Datzelfde geldt voor de grieven in principaal appel voor zover deze gericht zijn tegen de gedeeltelijke afwijzing in het eindvonnis. Het hof verwijst naar r.o. 3.1.8. hiervoor.
3.11.
Grief 5 in principaal appel betreft de post “tuinonderhoud”. De rechtbank heeft deze post niet tot de basisinfrastructuur gerekend. Naar het hof met [geïntimeerde] begrijpt gaat het hier om het onderhoud van de privétuin van [geïntimeerde] , waar [geïntimeerde] , naar het hof uit de stellingen van partijen afleidt, inmiddels zelf zorg voor draagt. Voor zover de vereniging (memorie van grieven sub 51) lijkt te betogen dat het om onderhoud van mandelige eigendom gaat is dit betoog niet feitelijk onderbouwd en wordt het door het hof verworpen.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat het onderhoud van de privétuinen van de eigenaren van vakantiewoningen niet tot de basisinfrastructuur behoort. De vereniging bestrijdt dit oordeel van de rechtbank ook niet gemotiveerd. Dit impliceert dat [geïntimeerde] als niet-lid van de vereniging niet ongerechtvaardigd verrijkt wordt als hij geen gebruik maakt van de diensten van de vereniging op dit punt en niet meebetaalt aan de kosten die de vereniging daarvoor maakt.
3.11.1.
Voor zover de vereniging voorts als grondslag voor de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling van deze post een beroep doet op de beheerovereenkomst (aan welke overeenkomst [geïntimeerde] krachtens artikel 10 van zijn koopovereenkomst gebonden zou zijn en in artikel 1.2.10 van welke overeenkomst de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling geregeld zou zijn) heeft te gelden dat dit beroep onvoldoende duidelijk is. Een koopovereenkomst heeft het hof bij de processtukken niet aangetroffen. Een ontwerpakte van levering is als productie 1 bij conclusie van dupliek overgelegd, doch slechts tot en met artikel 8 daarvan. Productie C bij inleidende dagvaarding behelst een tussen de vereniging en Beheer Hof van Zeeland B.V. gesloten overeenkomst. Zonder toelichting die ontbreekt valt niet in te zien hoe de vereniging aan deze stukken een (betalings)verplichting van [geïntimeerde] , die geen lid meer is van de vereniging, jegens de vereniging kan ontlenen. De grief faalt.
3.12.
Grief 6 betreft de post “aansprakelijkheidsverzekering”. De vereniging heeft in hoger beroep (productie 4 bij memorie van grieven) een aantal stukken overgelegd waaruit, naar het hof aanneemt, zou moeten blijken dat de daarin genoemde verzekeringen behoren tot de basisinfrastructuur. Met [geïntimeerde] is het hof evenwel van oordeel dat, nu de vereniging geen enkele toelichting op voormelde stukken heeft gegeven, volstrekt onduidelijk blijft waarom [geïntimeerde] verrijkt zou worden als hij niet zijn deel van de premies voor die verzekeringen betaalt. Dit geldt te meer nu de overgelegde producties voor een groot deel (niet aan de vereniging maar) aan de “Stichting Hof van Zeeland” of “Beheer Hof van Zeeland BV” gericht zijn. Of de risico’s die met de verzekeringen worden gedekt relevant zijn ook voor niet-leden van de vereniging, blijft aldus geheel in het ongewisse. Bij dit oordeel neemt het hof mede in aanmerking dat de vereniging in eerste aanleg betoogde dat de verzekering dekking biedt tegen aansprakelijkheid van haar bestuur. De grief faalt.
3.13.
Grief 7 heeft betrekking op de post “administratie”. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze post ziet op kosten van de vereniging, zodat [geïntimeerde] niet verrijkt wordt wanneer hij als niet-lid niet een deel van deze kosten voor zijn rekening neemt.
3.13.1.
Het hof stelt voorop dat de vereniging in hoger beroep niet weerspreekt het door de rechtbank gememoreerde, door de vereniging in eerste aanleg zelf gemaakte, onderscheid tussen de posten “administratie” (waarop de grief ziet) en “secretariaat”. Die laatste post heeft een veel bredere strekking, te weten de behartiging van de belangen van alle eigenaren op het park bij diverse instanties en wordt daarom tot de basisinfrastructuur gerekend, aldus de rechtbank.
De toelichting op de grief ziet, voor zover het hof begrijpt, op de behartiging van de belangen van alle eigenaren op het bungalowpark en aldus op voornoemde post “secretariaat”. In het licht hiervan maakt de vereniging naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende duidelijk waarom [geïntimeerde] zou worden verrijkt wanneer hij niet zijn deel van de post “administratie” betaalt. Ook grief 7 faalt.
3.14.
Voor zover de vereniging in de toelichting op grief 8 al stelt waar deze post betrekking op heeft is die toelichting dermate vaag dat daaruit naar het oordeel van het hof niet kan volgen dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt wordt als hij niet zijn aandeel in deze kosten betaalt. Nu de vereniging derhalve niet aan haar stelplicht voldoet slaagt het verweer van [geïntimeerde] dat hij deze kosten als niet-lid van de vereniging niet verschuldigd is. Grief 8 faalt.
3.14.1.
Voor zover de vereniging ook in dit verband stelt dat niet-leden “
via de koopovereenkomst en de akte van mandeligheid ook gebonden zijn aan rechtsgeldige besluiten van de[vereniging]” verwijst het hof naar zijn oordeel in 3.8.2., 3.8.2.1. en 3.11.1. hiervoor.
3.15.
Grief 9 heeft betrekking op de post “diversen o.a. beheersysteem”. Vast staat dat (de woning van) [geïntimeerde] niet meer op het (energie)beheersysteem is aangesloten sinds [geïntimeerde] een eigen Cv-ketel heeft doen plaatsen, die niet correspondeert met dat systeem.
Om die reden valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] gehouden zou zijn mee te betalen aan (de kosten van) een beheersysteem waarbij hij geen baat heeft.
Voor zover onder deze post vallen “
het huidige abonnementssysteem voor tv-ontvangsten, de toegang via de slagboom en (tot 1 juni 2014) het internet/Wifisysteem” (zoals de vereniging bij memorie van grieven sub 70 stelt) heeft te gelden dat ook op dit punt onduidelijk blijft waarom [geïntimeerde] baat heeft bij deze voorzieningen en (met name) tot welk bedrag dat het geval zou zijn. De grief faalt eveneens.
3.16.
Met betrekking tot de post “beheer niet-verhurende eigenaar”, waar grief 10 op ziet, heeft de rechtbank [geïntimeerde] , overeenkomstig diens standpunt, veroordeeld tot betaling van 20% van die post, omdat de vereniging geen nader inzicht wenste te geven in de post. Dat inzicht behoefde de rechtbank om onderscheid te kunnen maken in de kosten ten behoeve van verhurende eigenaren enerzijds en niet-verhurende eigenaren zoals [geïntimeerde] anderzijds.
Voor zover de vereniging in hoger beroep al enige specificatie geeft van de kosten die onder deze post door haar in rekening worden gebracht aan de verschillende eigenaren (het hof verwijst naar de memorie van grieven sub 74, alwaar vermeld worden
“o.a. de personeelskosten, de woning van [geïntimeerde] wordt beheerd door het personeel, wanneer nodig krijgt hij hulp. Kosten met betrekking tot mandelige zaken, waarbij het gaat om kleine onderhoudskosten zitten ook in deze post. Materialen om het personeel te kunnen laten functioneren, waaronder de bedrijfsauto’s, etc. vallen eronder, net als de gebruikskosten van de parkverlichting.”) acht het hof deze specificatie onvoldoende. Het benodigde onderscheid valt op grond daarvan niet te maken. De grief faalt.
3.17.
In de toelichting op grief 11 beroept de vereniging zich, voor zover haar vorderingen tot betaling van de volledige parkbijdrage niet op grond van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar zijn, op onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] c.q. handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid door [geïntimeerde] , als grondslag voor de vorderingen.
3.17.1.
Naar het oordeel van het hof handelt [geïntimeerde] niet onrechtmatig door het enkele feit dat hij niet de volledige parkbijdrage betaalt terwijl zijn vakantiewoning (volgens de vereniging) veel meer waard is nu deze op het park staat en nu er op het park een professionele verhuurorganisatie aanwezig is. Het hof tekent hierbij aan dat [geïntimeerde] ook in zijn eigen visie wel (moet betalen en ook) betaalt voor de kosten die de vereniging maakt in verband met de mandelige eigendom en de algemene parkvoorzieningen, waarvan [geïntimeerde] gebruik maakt.
3.17.2.
Wat betreft de redelijkheid en billijkheid als grondslag voor de vorderingen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vereniging hiervoor, naast alle in het voorgaande reeds beoordeelde feiten, onvoldoende nadere feiten heeft aangevoerd.
3.17.3.
Voor zover de grief tegen het deelvonnis is gericht faalt deze.
3.17.4.
Voor zover de grief zich tegen het eindvonnis richt blijft deze buiten behandeling. Het hof verwijst naar 3.1.8. en 3.10.
3.18.
Nu de grieven van de vereniging in het voorgaande inhoudelijk zijn behandeld is de voorwaarde waaronder [geïntimeerde] incidenteel appel heeft ingesteld vervuld.
3.19.
Grief 1 in incidenteel appel is gericht tegen rechtsoverweging 9.5. van het deelvonnis en betreft de posten “bijdrage grond en gebouwen” en “bijdrage kabels en leidingen”. [geïntimeerde] is van mening dat hij (niet voor 100% maar slechts) voor 50% in deze posten dient bij te dragen.
3.19.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat deze posten behoren tot de kosten van de basisinfrastructuur. [geïntimeerde] heeft in de toelichting op de grief dit oordeel betwist, maar die betwisting niet gemotiveerd. Om die reden faalt de grief.
3.20.
Grief 2 in incidenteel appel heeft, voor zover gericht tegen het deelvonnis, geen zelfstandig belang en deelt dus het lot van grief 1.
3.20.1.
Voor zover grief 2 zich richt tegen het eindvonnis blijft deze buiten behandeling. Het hof verwijst naar 3.1.8. en 3.10. hiervoor.
3.21.
Partijen hebben geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan in het voorgaande gegeven zouden leiden. Hun bewijsaanbiedingen worden om die reden gepasseerd.
3.22.
De slotsom luidt dat partijen niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep voor zover gericht tegen het eindvonnis en dat alle grieven gericht tegen het deelvonnis falen. Het deelvonnis zal bekrachtigd worden. In principaal appel is de vereniging de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom in de kosten van dat appel worden veroordeeld. In incidenteel appel is [geïntimeerde] de in het ongelijk gestelde partij zodat hij in de kosten van dat appel wordt verwezen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het deelvonnis van 24 juli 2013;
verklaart partijen niet-ontvankelijk in het beroep tegen het eindvonnis van 30 oktober 2013;
veroordeelt de vereniging in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 683,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten op nihil aan verschotten en op € 447,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.W.T. Vriezen, J.C.J. van Craaikamp en W.J.J. Beurskens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2016.
griffier rolraadsheer