4.1De door de rechtbank onder “a. de vaststaande feiten” in het vonnis vastgestelde feiten zijn niet bestreden, zodat het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof is verder van oordeel dat nog enkele relevante feiten als erkend dan wel als onvoldoende betwist vaststaan. Het hof zal hierna een overzicht geven van alle relevante feiten voor zover vaststaand.
a. [appellant] en [betrokkene] hebben over en weer werkzaamheden voor elkaar verricht. Hieruit is een geschil ontstaan, waarbij [geïntimeerde] [betrokkene] heeft bijgestaan.
b. In het kader van genoemd geschil laat [geïntimeerde] [appellant] bij brief van 18 juli 2008 (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) weten:
“(…)
Naar ik van cliënt heb begrepen hebt u hetgeen u aan cliënt verschuldigd bent in verband met de werkzaamheden in uw woning tot op heden niet volledig voldaan.
Op 9 juli 2009 heeft cliënt het hiervoor genoemde bedrag van € 6.719,91 gestort op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden [Advocaten] Advocaten te [plaats 1] . Het storten van het aan u verschuldigde restbedrag op deze tussenrekening houdt kennelijk verband met het niet nakomen van uw betalingsverplichtingen jegens cliënt.
Gelet op het vorenstaande, waaruit blijkt dat cliënt bereid is om genoemd bedrag aan u te betalen verzoek ik u mij door middel van justificatoire bescheiden aan te tonen, dat u inmiddels al hetgeen u cliënt nog verschuldigd bent heeft voldaan.
Nadat ik heb kunnen vaststellen dat u uwerzijds uw betalingsverplichtingen bent nagekomen kan het thans door u gevorderde restbedrag per omgaande worden overgeboekt van onze Derdengeldrekening naar uw bankrekening.
Nadrukkelijk deel ik u mede dat er geen enkele noodzaak is om uw vordering jegens cliënt in de hand te stellen van een deurwaarder. Dit betekent dat alle kosten die u in verband daarmee maakt voor uw eigen rekening zullen blijven. (…)”
c. De door [betrokkene] op 10 januari 2009 opgestelde verklaring (productie 2 conclusie van antwoord) houdt in:
“Ondergetekende, (…) [betrokkene] , (…) geeft zijn advocaat, mr. [geïntimeerde] , (…) toestemming om de nog openstaande declaraties van mr. [geïntimeerde] over het boekjaar 2008 terzake honorarium, zulks tot een bedrag van € 6.719,91, te verrekenen met de gelden die de advocaat voor hem in depot houdt op de derdengeldenrekening van [Advocaten] Advocaten in de zaak [betrokkene] / [appellant] .”
d. Op 13 januari 2009 is het bedrag van € 6.719,91 op de kantoorrekening van [geïntimeerde] gestort.
e. Op 27 februari 2009 heeft [appellant] een exploot van dagvaarding laten betekenen aan [betrokkene] . In genoemde dagvaarding vordert hij in elk geval betaling van zijn hiervoor onder sub a genoemde voor [betrokkene] verrichte werkzaamheden. [geïntimeerde] treedt in die procedure op als advocaat van [betrokkene] .
f. Bij vonnis van 25 augustus 2009 wordt [betrokkene] in staat van faillissement verklaard. De procedure tussen [appellant] en [betrokkene] wordt wegens het faillissement van rechtswege geschorst. Het bij rolbericht van [appellant] (productie 1 conclusie van antwoord) door hem gedane verzoek van 27 april 2011 tot doorhaling van de zaak op 4 mei 2011 wordt door de rechtbank gehonoreerd.
g. De brief van 14 september 2009 (productie 3 conclusie van antwoord) van mr. Schambergen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene] , aan mr. [geïntimeerde] , houdt in:
“(…)
Blijkens uw conclusie van antwoord (…) bevindt zich onder uw stichting derdengelden het bedrag ad € 6719.91.
Ik verzoek u (…) om dit bedrag omgaand over te maken op de (…) faillissementsrekening (…) t.n.v. (…) [betrokkene] (…), mr. P.J. Schambergen curator.
Naar u begrijpt betreft het hier gelden van de gefailleerde, die zonder verrekening in de boedel vallen.”
h. Bij beslissing van 29 augustus 2011 (noot hof: de rechtbank heeft in het bestreden vonnis de datum van verzending (30 augustus 2011) als datum van beslissing vermeld) van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg) is mr. [geïntimeerde] de maatregel opgelegd van enkele waarschuwing. De daaraan ten grondslag liggende klacht was ingediend door [appellant] en luidde dat mr. [geïntimeerde] op zijn derdengeldrekening een bedrag heeft ontvangen dat bestemd was voor klager; dat bedrag is echter door verweerder niet aan klager doorbetaald.
i. De brief van 7 december 2011 (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg) van mr. Schambergen in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene] , aan ARAG Rechtsbijstand t.a.v. mr. S. Buddingh -Toes, de gemachtigde van [appellant] , houdt in:
“(…)
In mijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de heer [betrokkene] deel ik u hierdoor mede, dat de boedel geen aanspraak meer maakt op het bedrag ad € 6719,91.”
j. De brief van 13 november 2014 (als (doorgenummerde) productie 12 bij memorie van grieven overgelegd) van mr. Schambergen in zijn hoedanigheid van voormalig curator in het faillissement van [betrokkene] , aan mr. S. Buddingh , de gemachtigde van [appellant] , houdt in:
“(…)
Kort na aanvang van het faillissement op 25 augustus 2009, is door mij (…) aanspraak gemaakt op het bedrag ad € 6719,91. Mr [geïntimeerde] deelde mij toen mede, dat hij dit bedrag op 10 januari 2009 had verrekend met openstaande declaraties uit 2008.
(…)
Op basis van een inschatting van de proceskansen (…) is in overleg met de rechter-commissaris besloten om de procedure niet over te nemen.
Het faillissement is op 20 november 2012 opgeheven wegens de toestand van de boedel.
Mijn faxbericht (…) d.d. 7 december 2011 vormde de conclusie van bovenstaande. (…)”