ECLI:NL:GHSHE:2016:2612

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
200.071.971_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling deskundigenrapport en aansprakelijkheid bij vochtproblematiek in dakconstructie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellante, vertegenwoordigd door mr. F. Dijkslag, heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, DAKBEDEKKINGEN B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Bouman, in verband met schade door vochtproblemen in een dakconstructie. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin een deskundige, ing. M. Tjallema, is benoemd om vragen te beantwoorden over de oorzaken van de vochtproblematiek en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen. De deskundige heeft vastgesteld dat er meerdere oorzaken zijn voor de vochtproblemen, waaronder onvoldoende afschot van het dak en open verbindingen tussen gevelspouw en dakspouw. Het hof heeft de antwoorden van de deskundige gevolgd en geconcludeerd dat de geïntimeerde voor 20% aansprakelijk is voor de schade, die door de appellante is vastgesteld op € 39.526,56. De geïntimeerde is veroordeeld tot betaling van € 7.905,31, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van expertise. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.071.971/01
arrest van 28 juni 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen:
[geïntimeerde] DAKBEDEKKINGEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 december 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde gewezen vonnis van 7 april 2010. Het hof zal in het hierna volgende de nummering in genoemd tussenarrest voortzetten.

18.Het tussenarrest van 17 december 2013

Bij genoemd arrest heeft het hof ter beantwoording van een aantal in dat arrest geformuleerde vragen als deskundige benoemd ing. M. Tjallema.

19.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • genoemd tussenarrest van 17 december 2013;
  • het rapport van de door het hof benoemde deskundige ing. M. Tjallema;
  • de zijdens [appellante] genomen memorie na deskundigenbericht, waarbij een productie is overgelegd;
  • de zijdens [geïntimeerde] genomen antwoordmemorie na deskundigenbericht.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op genoemde stukken.

20.De verdere beoordeling

20.1
De tien vragen die door het hof aan de deskundige ing. M. Tjallema zijn gesteld, zijn door hem beantwoord (waarbij hij per abuis heeft vermeld dat de vragen hem door de rechtbank zijn voorgelegd). In het hierna volgende zal het hof na vermelding van elke vraag, het door de deskundige gegeven antwoord vermelden voor zover dit relevant is, de visie van partijen over het betreffende antwoord, waarna tenslotte het oordeel van het hof over het antwoord zal worden gegeven. Het hof stelt bij de vraag of het hof de antwoorden van de deskundige zal volgen voorop dat een eventuele beslissing om de zienswijze van de door het hof benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder hoeft te worden gemotiveerd dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt. Het hof dient hierbij wel in te gaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door het hof benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.
20.2
Vraag I:
Tot welke oorz(a)ak(en) is de vochtproblematiek te herleiden? Behoren tot deze oorzaken:
a. a) het onvoldoende op afschot liggen van het dak,
b) de hoogte van de dakrandopstanden,
c) het niet voldoende afdekken van de dakrandopstanden door de dakbedekking,
d) de aanwezigheid van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw), c.q. een constructiefout in het verticaal thermisch schot?
De deskundige heeft het volgende geantwoord:
“Er zijn twee hoofdoorzaken voor de vochtoverlast. De “aanwezigheid van open verbindingen tussen gevelspouw en dakspouw” (d) is een zelfstandige oorzaak die tot gevolg heeft dat er vocht aan de binnenzijde van de dakdoos terecht komt.
Een tweede hoofdoorzaak is het niet voldoende afdekken van de dakrandopstanden door de dakbedekking (c). Dat is een gebrek dat in principe zelfstandig tot water in de dakconstructie leidt. Is er sprake van de aanwezigheid van gebrek (c) dan zijn de gebreken a) en b) bevorderend voor de frequentie waarmee en de hoeveelheid water die in de dakconstructie terecht komt. Dit ondanks dat het niet op afschot liggen en te lage dakopstanden geen gebreken zijn die als een zelfstandige oorzaak zijn aan te merken.
Samenvattend zijn de fenomenen (c) en (d) zelfstandige oorzaken waardoor vocht in de dakdoos terecht komt.”
Partijen hebben geen relevante opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IIa:
Indien van meerdere aan te wijzen oorzaken sprake is, in welke mate kan de vochtproblematiek dan aan deze oorzaken worden toegerekend?
De deskundige heeft het volgende geantwoord:
No aspect subbijdrage in % bijdrage in %
1 niet afgedekte opstanden 30
1.1
weinig afschot 5
1.2
lage opstanden 5
1.3
niet dicht zijn 20
2 open verbindingen tussen
gevelspouw en dak(spouw) 70
-------------------------------------------
100
Als nadere toelichting heeft de deskundige aan de hand van een semi kwantitatieve analyse nog opgemerkt dat
“(…) het reëel lijkt te zijn dat condensatie een grotere bijdrage aan de vochttoestand heeft bewerkstelligd dan de instroming via de dakopstanden. Op basis daarvan hebben wij de bijdrage van het foutaspect “niet afgedekte opstanden” enigszins ook arbitrair gesteld op 30%.
Partijen hebben geen relevante opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IIb:
Stel dat de schade is ontstaan door oorzaak d), heeft het eventueel overstromen van de dakranden dan nog invloed gehad op het schadeproces?
De deskundige heeft het volgende geantwoord:
“Indien de dakbedekking volledig adequaat zou zijn geweest, dan zou oorzaak (d) de aanwezigheid van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw) ook tot onderhavige problematiek hebben geleid, maar op een later tijdstip. Beide fenomenen hebben bijgedragen aan de aanwezigheid van vocht in de dakdoos en het manifest worden van schimmel. Oorzaak d) is een vrij continu proces. Het overstromen van de dakrand komt in verhouding weinig voor, maar als het voor komt blijft het vocht langdurig in de dakdoos en draagt dan bij aan rot en aantasting. In onze optiek heeft dat enige invloed op het schade proces kunnen betekenen. Wij schatten dat arbitrair in op 30%.”
Partijen hebben geen relevante opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IIIa:
Was de vochtproblematiek voor een redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden voorzienbaar? Zo ja, in welke mate?
De deskundige heeft het volgende geantwoord:
“het ombouwen van een niet geïsoleerd plat dak naar een geïsoleerd warm dak heeft bouwfysische consequenties die ook van invloed kunnen zijn op de wering van vocht van binnen. (…)
Aan dakdekkers of de dakdekbranche per 2000 kunnen niet geheel dezelfde eisen worden gesteld als nu. Kennis over de effecten van isolatie op vochthuishouding was toen ook aanwezig bij de gemiddelde dakdekker, maar niet in die mate van nu. Arbitrair gesteld ka worden dat in die tijd wellicht 6 van de 10 dakdekkers het probleem hadden herkend.
Wij vinden overigens dat ook de aannemer die bij het werk betrokken is geweest daarin een rol zou moeten hebben gehad. (…)
Samenvattend: we vinden dat er een redelijke kans was dat een gemiddelde dakdekker in 2000 bij het na-isoleren het condensatieprobleem had herkend en ook de opdrachtgever had geattendeerd op de noodzaak openingen in scheidingen dicht te maken.”
Partijen hebben geen relevante opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IIIb: Maakt het voor uw antwoord op deze vraag uit of de werkzaamheden eind 1999 of begin 2000 zijn uitgevoerd?
De deskundige heeft deze vraag met “
nee” beantwoord.
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IV:
Aangenomen dat [geïntimeerde] enkel op zich heeft genomen de vervanging van de dakbedekking en het daaronder aanbrengen van de isolatie:
(a) Diende een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden - in aanmerking genomen de omvang van deze werkzaamheden en uw antwoord op de vragen I en III - eigener beweging maatregelen te nemen tegen de onder vraag I genoemde oorzaken? Zo ja, welke maatregelen?
(b) Had een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden moeten voorzien dat het uitvoeren van de opdracht zoals door [geïntimeerde] gedaan tot vochtproblemen zou leiden?
De deskundige heeft op IV(a) het volgende geantwoord:
“De belangrijkste maatregel die de dakdekker had moeten nemen is het beoordelen of de opdrachtgever zich van het probleem bewust is en of het eindresultaat wel of niet adequaat is. Daarbij menen wij dat in 2000 gemiddeld 5 van de 10 dakdekkers de problematiek zouden hebben herkend en de opdrachtgever erop hadden kunnen attenderen. Ik vind het teveel gevraagd van een dakdekker om zelfstandig de aansluiting gevel/dakdoos bouwfysisch adequaat af te werken. Dat was de taak van de aannemer. Het signaleren van risicovolle details is wel een taak.”
De deskundige heeft op IVb geantwoord “
dat de afwerking van de dakrand (voordat de daklijst werd aangebracht) niet adequaat was had wel kunnen worden gezien. Zie verder IIIa”
[appellante] heeft ter zake geen relevante opmerkingen gemaakt.
[geïntimeerde] voert aan dat het feit dat 50% van de dakdekkers het condensprobleem onderkend zouden hebben, stellig onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat een waarschuwingsplicht is geschonden. De deskundige heeft, aldus [geïntimeerde], geen redenen gegeven waarom juist zij niet tot die gemiddelde dakdekkers zou behoren die niet hoefden te onderkennen dat de openingen er zijn geweest en dat die openingen tot condensproblemen zouden leiden. Zij herhaalt hierbij dat zij niet de dakconstructie heeft gebouwd en voert verder aan dat zij niet tot taak had om destructief onderzoek te verrichten.
[geïntimeerde] miskent met haar opmerkingen allereerst dat de deskundige niet is gevraagd om te oordelen wat de specifieke kwaliteiten van [geïntimeerde] zijn noch of zij tot de 50% zou behoren die het probleem van te voren zouden hebben onderkend. Hem is gevraagd wat in dezen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker mocht worden verwacht. Gelet daarop begrijpt het hof uit het antwoord van de deskundige dat de helft van de redelijk handelende en redelijk bekwame dakdekkers uit eigener beweging maatregelen zou hebben genomen tegen de onder vraag I genoemde oorzaken én ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden zou hebben voorzien dat het uitvoeren van de opdracht zoals door [geïntimeerde] gedaan tot vochtproblemen zou leiden. De andere helft van de redelijk handelend en redelijk bekwame dakdekkers niet. Het hof begrijpt dat de deskundige van mening is dat nog steeds sprake kan zijn van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker ook als hij de desbetreffende maatregelen niet heeft genomen. Met deze verhoudingen kan niet tot het oordeel worden gekomen dat [geïntimeerde] wat dit betreft toerekenbaar is tekort geschoten. De conclusie is dus wat dit betreft dat van [geïntimeerde] niet verwacht hoefde te worden dat zij ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden uit eigener beweging maatregelen diende te nemen tegen de onder vraag Ia, b en d genoemde oorzaken. Zij hoefde evenmin bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals zij heeft gedaan te voorzien dat dit tot vochtproblemen zou leiden.
Vraag V:
Word(t)(en) uw antwoorden op vraag IV anders indien wordt aangenomen dat [geïntimeerde] het dakbeschot van de serre en van de overkapping van het dakterras heeft aangebracht én over het volledige dak de dakbedekking heeft vervangen en daaronder de isolatie aangebracht? Zo ja, in welke zin?
De deskundige heeft op vraag V het volgende geantwoord:
“indien [geïntimeerde] ook het beschot had aangebracht zou op [geïntimeerde] een sterkere verantwoordelijkheid hebben gedrukt om de constructie die dan door het beschot wordt afgedekt, adequaat te dichten.
Volgens [geïntimeerde] heeft hij het dakbeschot wel geleverd, maar niet aangebracht.”
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt. Het hof trekt uit het door de deskundige gegeven antwoord de conclusie dat die sterkere verantwoordelijkheid niet zodanig is dat [geïntimeerde] daarmee vervolgens een en ander wel kan worden toegerekend.
Vraag VI:
In aanmerking genomen uw antwoorden op de vragen IV en V:
Kwalificeert de vochtproblematiek naar uw mening als lekkage in de door [geïntimeerde] aangebrachte dakbedekkingsconstructie die verband houdt met het niet op de juiste wijze aanbrengen van de horizontale dakisolatie of het niet op de juiste wijze aanbrengen van de dakbedekking?
De deskundige heeft op vraag VI het volgende geantwoord:
“Er zijn geen signalen dat de dakbedekking of de isolatie op zich niet goed zijn aangebracht.”
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag VII:
Indien het antwoord op vraag VI bevestigend luidt: i) Waarom kwalificeert u de vochtproblematiek als lekkage en ii) Hoe houden deze lekkage en het niet op de juiste wijze aanbrengen van de horizontale dakisolatie of dakbedekking precies verband?
De deskundige heeft op vraag VII geantwoord dat geen antwoord nodig was.
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag VIII:
Kwalificeert de vochtproblematiek naar uw mening als lekkage in de door [geïntimeerde] aangebrachte dakbedekkingsconstructie die verband houdt met een foutief ontwerp daarvan?
De deskundige heeft op vraag VIII het volgende geantwoord:
“in punt II is een afgewogen oordeel op dit punt gegeven. Lekkage is een oorzaak en condensatie is een oorzaak. Lekkage hangt samen met in het instromen van water over de niet waterdicht afgewerkte dakrand. Een niet goed afgewerkte dakrand geeft, indien de dakrand voldoende hoog is, een zeer kleine (maar wel bestaande) kans op lekkage. Een lage dakrand (zoals in dit geval) geeft een hogere kans op lekkage.”
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag IX:
Indien u vraag VIII bevestigend beantwoordt: i) Waarom kwalificeert u de vochtproblematiek als lekkage en ii) Hoe houden deze lekkage en het foutief ontwerp van de aangebrachte dakbedekkingsconstructie precies verband?
De deskundige heeft op vraag IX geantwoord dat geen antwoord nodig was, en heeft verwezen naar zijn antwoord op vraag II.
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
Vraag X:
Zijn er bijzonderheden op te merken die u in dit kader van belang acht?
De deskundige heeft vraag X met “
nee” beantwoord.
Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over dit antwoord.
Het hof volgt het antwoord van de deskundige nu de door de deskundige gebezigde motivering het hof overtuigend voorkomt.
20.3.1
Voordat het hof tot verdere conclusies kan komen, dienen nog twee punten te worden beoordeeld. Het eerste is de vraag of het bezien in het licht van de antwoorden van de deskundige nog relevant is om te oordelen over de vraag of [geïntimeerde] [appellante] (lees “[betrokkene]”) heeft gewaarschuwd voor vochtproblemen als gevolg van het niet aansluiten van de dakrandstroken en dakopstanden. Zie wat dit betreft r.o. 12.5.2 van het tussenarrest van 6 november 2012, het dictum van dat arrest en het tussenarrest van 17 december 2013, r.o. 16.1.3. Hierbij moet voor “dakopstand” worden gelezen “dakrandopstand”. Het hof begrijpt verder dat feitelijk wordt bedoeld of de dakrandstroken de dakrandopstanden wel voldoende afdekten (zie pag. 5, punt 2.1 van het rapport van BDA Dakadvies B.V., productie 9 bij akte overlegging producties d.d. 8 april 2009). Het tweede punt is of het hof ook moet oordelen over de vraag of [geïntimeerde] al dan niet dakbeschot heeft aangelegd (r.o. 16.2.2 van het tussenarrest van 17 december 2013).
20.3.2
Het hof begrijpt, mede aan de hand van de door de deskundige gegeven antwoorden en hetgeen [appellante] in de nrs. 9 tot en met 12 van haar akte d.d. 5 maart 2013 heeft vermeld, dat de vraag of [geïntimeerde] [betrokkene] heeft gewaarschuwd voor vochtproblemen als gevolg van het niet afdekken door de dakrandstroken van de dakrandopstanden in feite neerkomt op de vraag of [geïntimeerde] [betrokkene] heeft gewaarschuwd voor de kwaliteit van het door [geïntimeerde] te verrichten werk. Het is immers [geïntimeerde] die tot taak had om, kort gezegd, de dakrandopstanden voldoende af te dekken met de door haar aan te leggen dakrandstroken. Aldus geformuleerd is dit een vraag die buiten de orde valt omdat [geïntimeerde] haar verbintenis op de juiste wijze dient na te komen, zodat in de onderhavige zaak niet aan die vraag kan worden toegekomen.
20.3.3
De vraag of [geïntimeerde] al dan niet dakbeschot heeft aangebracht, is onvoldoende relevant omdat het hof uit het antwoord van de deskundige op vraag V de conclusie heeft getrokken dat de sterkere verantwoordelijkheid waarvan sprake is indien [geïntimeerde] dakbeschot heeft aangebracht, niet zodanig is dat [geïntimeerde] een en ander wel kan worden toegerekend.
20.4
Al het vorenstaande bezien in onderling verband en samenhang leidt tot het volgende.
De schade door binnendringend water is voor 30% veroorzaakt omdat de dakrandopstanden niet goed waren afgedekt. Indien echter het dak voldoende afschot had gekend en de opstanden hoog genoeg waren geweest, was de schade door binnendringend water omdat de dakrandopstanden niet goed waren afgedekt 20% van het totaal geweest. [geïntimeerde] kan niet worden toegerekend dat zij niet heeft gezien dat het dak op onvoldoende afschot lag noch dat de dakrandopstanden onvoldoende hoog waren noch dat sprake was van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw), welk laatste feit 70% van de schade heeft veroorzaakt. Dit leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] aansprakelijk kan worden gehouden voor 20% van de schade.
Gelet op het over en weer gestelde kan het hof ervan uitgaan dat [appellante] voor het herstel van de vochtproblematiek € 39.526,56 heeft betaald, zodat [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk is voor 20% daarvan. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat als zij tijdig zou hebben gewaarschuwd dat het dak op onvoldoende afschot, de dakrandopstanden onvoldoende hoog waren en dat sprake was van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw), [appellante] in elk geval aan herstelkosten voor die drie gebreken € 16.000,- zou hebben betaald. Indien die stelling van [geïntimeerde] in abstracto al juist is, heeft dat in de onderhavige zaak geen rechtsgevolg. [geïntimeerde] hoefde immers niet te waarschuwen en heeft ook niet gewaarschuwd, zodat er geen reden is om op de door [appellante] gemaakte herstelkosten enig bedrag af te trekken. Anders benaderd: ook indien het dak voldoende afschot zou hebben gehad, de dakrandopstanden voldoende hoog waren geweest en geen sprake zou zijn geweest van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw), had [appellante] op enig moment wegens de onjuiste uitvoering van [geïntimeerde] van haar werkzaamheden, dezelfde vochtproblematiek als de onderhavige moeten herstellen. Er is dan ook geen reden om [geïntimeerde] niet te veroordelen tot betaling van 20% van € 39.526,56, zijnde € 7.905,31.
Het hof ziet geen reden waarom [geïntimeerde] niet eveneens dient te worden veroordeeld in 20% van de door [appellante] gemaakte expertisekosten en in 20% van de kosten die zijn gemaakt door de door het hof benoemde deskundige.
20.5
Voor zover bewijsaanbiedingen zijn gedaan, worden die door het hof gepasseerd als niet (meer) ter zake doende dan wel onvoldoende gespecificeerd en/of te laat.
Nu in eerste aanleg de vordering van [appellante] volledig is afgewezen, dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. Partijen worden over en weer zodanig op enkele punten in het ongelijk gesteld, dat het hof de proceskosten van de eerste aanleg en van dit hoger beroep zal compenseren. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die op zich zelf niet zijn betwist, aansluiting zoeken bij de tarieven van het rapport Voorwerk II conform het door [geïntimeerde] in nr. 27 conclusie van antwoord gestelde. Het hof zal die kosten verder bepalen aan de hand van de hoogte van de bij dit arrest toegewezen hoofdvordering.

21.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 7 april 2010 en doet opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen:
- aan hoofdsom € 7.905,31 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding (20 maart 2009) tot aan de dag der algehele voldoening;
- voor kosten van expertise € 309,40;
- aan buitengerechtelijke kosten € 833,-;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van 20% van de kosten van de door het hof benoemde deskundige, zijnde € 2.508,28 en compenseert voor het overige de kosten van de procedure in eerste aanleg en van dit hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2016.
griffier rolraadsheer