Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 5 februari 2016;
- het V6-formulier van mr. Severijn, ingekomen ter griffie op 8 maart 2016, met als bijlage de aantekeningen van de griffier van de zitting in eerste aanleg;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2016, voorzien van één productie (een brief d.d. 29 oktober 2015 van mr. Wetzels aan de kantonrechter met bijlage);
3.De beoordeling
“Vanmorgen, 20-7-2015 had u om uiterlijk 4:30 uur moeten vertrekken voor een rit naar Duitsland. U bent helaasniet komen opdagen en hebt tot op heden, 20-7-2015, 12.40 uur, geen contact metons opgenomen. Het is ook niet mogelijk gebleken u te bereiken. Nu u zonder opgavevan een geldige reden afwezig bent van het werk, zijn wij u geen loon verschuldigd.
“Op donderdag 30 juli jl. heeft u geweigerd een opdracht uit te voeren voor de volgende dag. U gaf aan dat u al 41 uur had gewerkt en er niet op had gerekend. Tevens deelde u ons mede, dat u al door uw rijuren heen zat voor die dag, maar toch (tegen onze instructies in) naar de standplaats door zou rijden. Toen u daar aankwam hebben wij u om de tachograafschijven gevraagd. Als werkgever hebben wij recht deze in te zien, zeker als u net heeft medegedeeld de rij- en rusttijden te hebben overtreden. U weigerde deze af te geven. U heeft zelfs gedreigd dhr. [directeur van transportbedrijf] te zullen overrijden als hijniet voor uw auto wegging. Daarbij heeft u onlangs (20 juli jl.) nog een schriftelijkewaarschuwing ontvangen, waarin wij hebben aangegeven, dat werkweigering voorons een dringende reden vormt. Dit alles tezamen doch ook elke gedragingafzonderlijk leveren voor ons een dringende reden om u op staande voet te ontslaan. (…)”.
Ter zitting is aan beiden gevraagd wat toen besproken is. [transportplanner en manager personeelszaken] heeft verklaard dat hij [appellant] nogmaals heeft opgedragen dat hij de dag erna naar Duitsland moest rijden en dat hij hem heeft gesommeerd een overnachting te pakken als hij in de knel zou komen met de rust- en rijtijden. [appellant] zou daarop gereageerd hebben met de mededeling dat hij doorreed en dat [verweerster] maar moest kijken wat hij ermee deed. [transportplanner en manager personeelszaken] heeft hem toen, aldus hemzelf, gewezen op het feit dat hij, [appellant] , wist wat de consequenties waren van het weigeren van de opdracht. Vervolgens heeft [appellant] , aldus [verweerster] , lachend de telefoon opgehangen.
[appellant] heeft verklaard dat [transportplanner en manager personeelszaken] hem belde en zei dat hij, [appellant] , de volgende dag naar Duitsland moest rijden. Hij heeft gesteld dat hij heeft verwezen naar het verlof voor vrijdag (de dag waarop hij de rit moest gaan rijden). Hij heeft verder gesteld dat gesproken is over rij- en rusttijden en dat uiteindelijk is afgesproken dat hij naar [standplaats] moest gaan. Hij weet zich verder te herinneren dat hij uit het hierna onder g weergegeven bericht op de boordcomputer heeft afgeleid dat hij niet meer naar Duitsland hoefde de volgende dag.
“laat de trailer er maar achter hangen”– te hebben afgeleid dat hij niet meer de volgende dag naar Duitsland werd verwacht te rijden, omdat de lading in de trailer die achter zijn vrachtwagen hing bestemd was voor [laadplaats 2] . [appellant] heeft echter tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf al meerdere scenario’s geschetst van wat het bericht
“laat de trailer er maar achter hangen”nog meer zou kunnen betekenen. Het ligt dan naar het oordeel van het hof niet voor de hand dat [appellant] uit dat bericht heeft kunnen afleiden dat hij niet meer de volgende dag naar Duitsland hoefde te rijden.