Uitspraak
5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de tussenbeschikking van 24 maart 2016 waarin aan beide partijen gelegenheid is gegeven zich binnen vier weken schriftelijk uit te laten, waarna zij binnen twee weken op elkaars uitlating kunnen reageren;
- een beslissing van het hof op een uitstelverzoek van partijen, waarmee aan partijen uitstel is verleend voor hun schriftelijke uitlating tot en met 28 april 2016;
- de akte van [Nederland B.V.] , ingekomen ter griffie op 28 april 2016;
- de akte van [appellante] , ingekomen ter griffie op 28 april 2016;
- de antwoordakte van [Nederland B.V.] , ingekomen ter griffie op 12 mei 2016;
- de antwoordakte van [appellante] , ingekomen ter griffie op 13 mei 2016.
6.De verdere beoordeling
“In het geval de werknemer enkel om herstel heeft verzocht of primair om herstel heeft verzocht en subsidiair om een vergoeding maar herstel van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de rechter niet in de rede ligt, kan de rechter (in het eerste geval: ambtshalve) besluiten niet tot veroordeling van herstel van de arbeidsovereenkomst over te gaan. In dat geval kan hij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Dat kan hij derhalve doen zowel na een daartoe strekkend verzoek van de werknemer als ambtshalve. Doet hij dit ambtshalve, dan doet hij er – teneinde voldoende geïnformeerd te zijn – verstandig aan partijen tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over (de wenselijkheiden hoogtevan)de billijke vergoeding.”(Kamerstukken II 2013/2014, 33818, 3, p. 34-35, p. 120) [onderstreping Hof]. Blijkbaar bedoelt [Nederland B.V.] dat de beslissing van het hof berust op een onjuiste juridische grondslag.
nietbij aanvang van het dienstverbandeen afwijkende pensioenleeftijd is overeengekomen, omdat [Nederland B.V.] met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ heeft bedoeld de AOW-leeftijd die destijds 65 jaar was.
bij aanvangis overeengekomen en niet of
nadienanders is overeengekomen. [Nederland B.V.] leidt dat af uit de laatste zin zoals in 3.10 geciteerd en door het hof in deze beschikking van een onderstreping is voorzien. Het hof volgt [Nederland B.V.] niet in dit standpunt, om de hierna volgende reden.
watpartijen zijn overeengekomen, niet op
wanneerpartijen een van de AOW afwijkende pensioengerechtigde leeftijd zijn overeengekomen. Voorts is in dit verband van belang dat de Minister onderkent dat zo’n afwijkende pensioengerechtigde leeftijd kan zijn gebaseerd op een cao. Nu cao’s nogal eens wijzigen, valt ook daaruit af te leiden dat de Minister niet heeft bedoeld dat artikel 7:669 lid 4 BW toepassing mist indien gaande de looptijd van de arbeidsovereenkomst door middel van een cao een van de AOW afwijkende pensioengerechtigde leeftijd gaat gelden. Kennelijk is met de betreffende passage slechts bedoeld dat sprake moet zijn van een reeds gesloten arbeidsovereenkomst voordat de afwijkende pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. Dat blijkt uit de tekst van zowel de per 1 juli 2015 als de per 1 januari 2016 geldende bepaling en dat blijkt ook uit hetgeen daarover in de parlementaire geschiedenis is vermeld:
“Wel moet de werknemer dan voor het bereiken van die leeftijd in dienst zijn geweest. Het derde lid ziet niet op de situatie waarin de werknemer pas na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst is gekomen bij de werkgever.”(Kamerstukken II 2013/2014, 33818, 3, p. 100)
.
“De auteur vraagt verder wat het karakter is van de billijke vergoeding op grond van artikel 7:683, derde lid, BW. Het betreft hier uitdrukkelijk niet een billijke vergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Hier wordt de rechter de mogelijkheid geboden om in plaats van het de werkgever opdragen om de arbeidsrelatie te herstellen, een billijke vergoeding toe te kennen. De rechter kan in hoger beroep op verzoek maar ook ambtshalve hiertoe overgaan. Deze mogelijkheid is geïntroduceerd vanwege het feit dat voordat een uitspraak in hoger beroep wordt gedaan zo veel tijd kan zijn verstreken dat het daadwerkelijk herstellen van de arbeidsovereenkomst niet meer in de rede ligt. Dat kan aan de orde zijn als de werknemer inmiddels een nieuwe baan heeft gevonden maar ook bijvoorbeeld omdat herstel een onevenredig grote belasting zou zijn voor de werkgever omdat deze laatste bijvoorbeeld inmiddels een nieuwe kracht heeft aangenomen. In de hoogte van deze billijke vergoeding moet dan ook tot uitdrukking komen dat, de omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend, de vergoeding een alternatief is voor herstel van de arbeidsrelatie.”.(Kamerstukken I, 2013/14, 33818, C, p. 115).