ECLI:NL:GHSHE:2016:2504

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.186.377_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv inzake verhaal op onroerend goed door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten, een vader en een zoon, tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 18 november 2015 geoordeeld dat de appellanten moesten dulden dat de Ontvanger van de Belastingdienst onroerende zaken executieerde voor naheffingsaanslagen loonheffing die aan de vader waren opgelegd over de jaren 2004, 2006, 2007 en 2008. De appellanten waren het niet eens met dit vonnis en hebben hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep hebben zij een incidentele vordering ingediend om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen.

De Ontvanger heeft geen bezwaar gemaakt tegen de schorsing van de tenuitvoerlegging, maar heeft wel aangegeven dat de kosten van het incident voor rekening van de appellanten moeten komen. Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging toegewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat de Ontvanger al tot executie zou overgaan voordat de beslissing onherroepelijk zou zijn. Het hof heeft de appellanten ook veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 894,- aan salaris advocaat.

De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is op 21 juni 2016 uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.186.377/01
arrest van 21 juni 2016
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. A.M.A.M.H. Verberne te 's-Hertogenbosch,
tegen
de Ontvanger van de Belastingdienst/ Midden- en Kleinbedrijf,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.M. ten Haaft te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 november 2015, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen tussen appellanten – [appellanten] c.s. respectievelijk de vader en de zoon – als gedaagden en geïntimeerde – de Ontvanger – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/127767/HA ZA 14-33)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met producties;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de incidentele vordering ex artikel 351 Rv van [appellanten] c.s.;
  • de conclusie van antwoord in het incident van de Ontvanger;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op (gewijzigde) vordering van de Ontvanger [appellanten] c.s. veroordeeld tot het dulden van de executie van de volgens de hypotheekakte van 23 april 2010 ondergezette onroerende zaken door de Ontvanger voor de aan de vader over 2004, 2006, 2007 en 2008 opgelegde naheffingsaanslagen loonheffing, indien en voor zover die aanslagen onherroepelijk zijn komen vast te staan zonder dat de Ontvanger bij die executie (waaronder begrepen de verdeling van de opbrengst) het hypotheekrecht van de zoon volgens voormelde akte behoeft te respecteren. Voorts heeft de rechtbank [appellanten] c.s. veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
[appellanten] c.s. kunnen zich niet verenigen met voornoemd vonnis en komen hiervan in hoger beroep. In het onderhavige incident vorderen [appellanten] c.s. schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het incident.
3.3.
De Ontvanger heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van de incidentele vordering, waarbij de kosten van het incident, aldus de Ontvanger, ten laste van [appellanten] c.s. zullen moeten worden gebracht.
3.4.
Gelet op het vorenstaande ligt de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voor toewijzing gereed.
3.5.
Nu niet is gebleken dat de Ontvanger aanstalten heeft gemaakt om tot executie over te gaan alvorens de beslissing onherroepelijk zou worden, acht het hof termen aanwezig om [appellanten] c.s. te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de Ontvanger.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het op 18 november 2015 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond tussen partijen gewezen vonnis voor de duur van het geding in hoger beroep;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van de Ontvanger tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 augustus 2016 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, P.P.M. Rousseau en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2016.
griffier rolraadsheer