In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met zaaknummer C/03/203909 HA ZA 15-164. De appellant, wonende in België en vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.H. Holthuijsen, heeft in het incident tot voeging gevorderd van de onderhavige zaak met een andere aanhangige zaak bij het hof, onder zaaknummer 200.183.018/01. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld en dat er sprake is van verknochtheid tussen de zaken, aangezien de feitelijke en juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn. De rechtbank had beide zaken in eerste aanleg gelijktijdig behandeld, wat de noodzaak van een gelijktijdige beslissing door het hof onderstreept. De geïntimeerde heeft aangevoerd dat hij belang heeft bij het niet voegen van de zaken, maar het hof heeft overwogen dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling van de zaken.
Het hof heeft uiteindelijk de gevorderde voeging bevolen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 2 augustus 2016 voor memorie van grieven aan de zijde van de appellant, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Het arrest is uitgesproken op 21 juni 2016 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en A.J. Henzen.