ECLI:NL:GHSHE:2016:249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
200.166.999/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van eerdere alimentatiebeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 december 2014 aangevochten, waarin de alimentatie voor de kinderen was vastgesteld. De vrouw verzocht om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen, [minderjarige] en [de jongmeerderjarige], te verhogen. De man, geïntimeerde, heeft in zijn verweerschrift verzocht de beschikking te bekrachtigen en heeft tevens incidenteel appel ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 november 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, wat hij deed via een brief. Het hof heeft de alimentatie voor de kinderen beoordeeld aan de hand van de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. De rechtbank had eerder de bijdrage van de man vastgesteld op € 164,- per maand voor [minderjarige] en € 249,- per maand voor [de jongmeerderjarige]. Het hof heeft de alimentatie uiteindelijk gewijzigd en vastgesteld op € 180,- per maand voor [minderjarige] en € 265,- per maand voor [de jongmeerderjarige]. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld met terugwerkende kracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 28 januari 2016
Zaaknummer: 200.166.999/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/276694 FA RK 14-709
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante 1],
wonende te [woonplaats] ,
pro se en als gevolmachtigde van:
[de jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel,
verweersters in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw respectievelijk [de jongmeerderjarige] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.T. Maanicus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2015, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 9 december 2008 te wijzigen en te bepalen:
- dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] Voerman met ingang van 29 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 op € 286,- per maand wordt vastgesteld en per 1 augustus 2014 op € 239,- per maand althans per een door het hof te bepalen datum en op een door het hof te bepalen bedrag;
- dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] Voerman met ingang van 29 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 op € 311,- per maand wordt vastgesteld
en per 1 augustus 2014 op € 265,- (hof: per maand) althans per een door het hof te bepalen datum en op een door het hof te bepalen bedrag.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 april 2015, heeft de man verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen voor zover het betreft de door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor [minderjarige] voor de periode van 29 januari 2014 tot 1 januari 2015 alsmede voor zover het betreft de bijdrage voor [de jongmeerderjarige] voor de periode van 29 januari 2014 tot [geboortedatum] 2014 en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde appel, althans dit appel af te wijzen.
Tevens heeft de man hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor [minderjarige] per 1 januari 2015 en voor [de jongmeerderjarige] per [geboortedatum] 2014 en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling en/of verbetering van de gronden, de bijdrage van [minderjarige] met ingang van 1 januari 2015 vast te stellen op € 147,- per maand en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jongmeerderjarige] af te wijzen althans op nihil te stellen, althans vast te stellen op een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 10 juni 2015, heeft de vrouw verzocht het incidenteel appel van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Doel, mede gehoord namens [de jongmeerderjarige] ;
  • de man, bijgestaan door mr. Maanicus.
2.3.1.
[de jongmeerderjarige] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 29 juli 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw en [de jongmeerderjarige] d.d. 18 juni 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw en [de jongmeerderjarige] d.d. 13 oktober 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw en [de jongmeerderjarige] d.d. 15 oktober 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 november 2015.
Het V-formulier van de advocaat van de vrouw en [de jongmeerderjarige] d.d. 17 november 2015 is
ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat dit stuk kort en eenvoudig te doorgronden is, heeft het hof beslist dat dit stuk wordt toegelaten.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 28 mei 1996 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige] (hierna ook: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;
- [de jongmeerderjarige] (hierna ook: [de jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] .
[de jongmeerderjarige] is gedurende de procedure op [geboortedatum] 2014 meerderjarig geworden.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 12 maart 2008 heeft de rechtbank Utrecht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 17 juli 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 145,- per kind per maand met ingang van 17 juli 2008.
Bij beschikking van 9 december 2008 heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, voornoemde beschikking van 12 maart 2008 vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft en bepaald dat de man aan de vrouw over de periode van 1 maart 2007 tot 1 januari 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 129,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2008 € 134,- per kind per maand.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2014 € 149,38 per kind per maand en per 1 januari 2015 € 150,58 per kind per maand.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de onder 3.2 vermelde beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2008:
- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] bepaald op € 164,- per maand met ingang van 29 januari 2014 tot 1 januari 2015 en op € 150,58 per maand met ingang van 1 januari 2015;
- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] bepaald op € 249,- per maand met ingang van 29 januari 2014 tot 1 januari 2015 en op € 280,- per maand met ingang van 1 januari 2015.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de vrouw betreffen de draagkracht van partijen. De grieven van de man zien op de behoefte van de kinderen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw
3.6.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw voor zover zij hoger beroep heeft ingesteld namens de jong-meerderjarige [de jongmeerderjarige] in dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet blijkt van een procesmachtiging.
Het hof stelt vast dat de vrouw in hoger beroep als productie 6 een procesmachtiging van [de jongmeerderjarige] d.d. 31 maart 2015 heeft overgelegd. Dit verweer van de man faalt derhalve.
Ingangsdatum wijziging
3.7.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 29 januari 2014, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift van de vrouw, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.8.
De behoefte van [minderjarige] , die door het gerechtshof Amsterdam in de beschikking van 9 december 2008 is vastgesteld op € 510,- per maand, is tussen partijen niet in geschil.
Per 1 januari 2014 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van [minderjarige] € 568,56 per maand en per 1 januari 2015 € 573,11 per maand.
Anders dan waarvan de man uitgaat in grief 1, heeft de rechtbank met ingang van 1 januari 2015 het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget wel in mindering gebracht op de behoefte van [minderjarige] . Grief 1 van de man faalt derhalve.
Het hof zal evenwel - anders dan de rechtbank - gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) met ingang van 1 januari 2015 het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget niet in mindering brengen op de behoefte van [minderjarige] , maar in aanmerking nemen bij de draagkracht van de vrouw.
3.9.
Met betrekking tot de behoefte van [de jongmeerderjarige] is tussen partijen niet in geschil dat die tijdens haar minderjarigheid even hoog is als de behoefte van [minderjarige] . De man heeft in grief 2 betwist dat [de jongmeerderjarige] na haar meerderjarigheid behoefte heeft aan de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage. Ter zitting van het hof heeft de man aangeboden met ingang van 1 augustus 2014 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan [de jongmeerderjarige] € 265,- per maand te betalen. Daarmee kan de behoefte van [de jongmeerderjarige] tenminste op € 265,- per maand worden gesteld. Het hof gaat er in redelijkheid echter van uit dat de behoefte van [de jongmeerderjarige] hoger is dan deze door de man aangeboden bijdrage en stelt de behoefte van [de jongmeerderjarige] op het bedrag van voor haar meerderjarigheid (€ 568,56 in 2014 en € 573,11 per 1 januari 2015). Dit leidt er toe (zie de berekening in rechtsoverweging 3.18. hierna) dat bij het bepalen van de door de man te betalen bijdrage in haar kosten van studie en levensonderhoud, deze bijdrage nagenoeg uitkomt op het door de man aangeboden bedrag van € 265,- per maand. Grief 2 van de man slaagt niet.
Draagkracht
3.10.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals deze vanaf 1 april 2013 luidt, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860 (2014) / € 875 (2015))].
3.11.
Anders dan de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen reden om in het jaar 2014 een berekening te maken over twee periodes. Voor zover de vrouw stelt dat tot augustus 2014 haar lagere inkomen in verband met de arbeidsduurvermindering op grond van haar
deelname aan de BAPO-regeling in aanmerking moet worden genomen, gaat het hof aan
deze stelling voorbij. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het de eigen keuze van de vrouw is geweest om aan deze regeling deel te nemen. De noodzaak daarvan heeft zij niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De hierop betrekking hebbende grieven 1 en 2 van de vrouw slagen in zoverre niet.
3.12.
Partijen verschillen van mening over het in aanmerking te nemen inkomen van de man.
De vrouw stelt in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de draagkracht van de man € 753,- per maand bedraagt.
De man is van mening dat de rechtbank zijn draagkracht juist heeft berekend.
Het hof houdt in 2014 rekening met een fiscaal jaarloon van de man van € 45.223,32 en overweegt daartoe als volgt. In de bij brief van de advocaat van de man van 3 november 2015 in het geding gebrachte salarisspecificaties van de man over de maanden januari, februari, maart, mei 2015 staat in de kolom “berekeningsgegevens” een jaarloon vermeld van € 45.223,32. Naar algemene ervaring heeft vermelding van zodanig jaarloon in een salarisspecificatie betrekking op het fiscale jaarloon dat in het voorafgaande jaar door de werknemer is genoten. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dit bedrag het fiscale jaarloon in 2014 is.
Het inkomen van de man in 2015 bedraagt blijkens voormelde salarisspecificaties € 3.708.- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 309,- bruto per maand.
Anders dan de vrouw heeft aangevoerd, houdt het hof geen rekening met een hoger inkomen van de man in de periode van 1 september 2015 tot 1 januari 2016. De man heeft ter zitting verklaard dat hij in deze periode op tijdelijke basis deel uitmaakt van de schoolleiding en daarom een hoger inkomen geniet. De vrouw heeft deze stelling van de man onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof beschouwt het door de man in die periode genoten hogere inkomen derhalve niet als structureel.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
3.13.
Op grond van het voorgaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 op een bedrag van € 2.572,- per maand en in 2015 op een bedrag van € 2.795,- per maand.
3.14.
De rechtbank heeft tot 1 januari 2015 rekening gehouden met de premie ziektekostenverzekering ten bedrage van € 100,- per maand, die de man voor [de meerderjarige zoon van de man uit een eerder huwelijk] , een meerderjarige zoon van hem uit een eerder huwelijk, heeft betaald. De vrouw heeft hiertegen in het beroepschrift grief 3 aangevoerd, maar ter zitting heeft zij niet langer betwist dat de man deze premie maandelijks betaalt. Het hof houdt derhalve rekening met deze premie en zal in de periode tot 1 januari 2015 een bedrag van € 100,- optellen bij het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud. De draagkracht van de man wordt in deze periode derhalve vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860 +
€ 100,-]. Grief 3 van de vrouw faalt.
3.15.
Partijen zijn het evenmin eens over het in aanmerking te nemen inkomen van de vrouw.
De vrouw voert in grief I aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het netto
besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.926,- per maand (hof: in 2014) bedraagt.
De man is het eens met de wijze waarop de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw heeft berekend.
Het hof houdt in 2014 rekening met een fiscaal jaarloon van de vrouw van € 44.146,83. Dit bedrag staat vermeld in de kolom “berekeningsgegevens” in de salarisspecificaties van de vrouw over juni tot en met september 2015.
Het inkomen van de vrouw in 2015 bedraagt blijkens voormelde salarisspecificaties € 3.784,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering van € 280,- per maand, een inkomenstoelage van € 31,- per maand en een bindingstoelage van € 116,- per maand en te verminderen met een eigen bijdrage levensfase bewust personeelsbeleid van € 136,79 per maand en een pensioenpremie van € 228,- per maand.
De vrouw heeft daarnaast recht op een kindgebonden budget. De rechtbank is uitgegaan van een budget van € 198,- per maand. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van dit bedrag uitgaat.
De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en (in de periode vóór 1 januari 2015) de alleenstaande ouderkorting.
3.16.
Op grond van het voorgaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2014 op een bedrag van € 2.605,- per maand, zodat grief 1 van de vrouw in zoverre slaagt, en in 2015 op een bedrag van € 3.006,- per maand.
3.17.
De draagkracht van de man is volgens de formule in 2014 € 588,- per maand en in 2015 € 757,- per maand. Grief 2 van de vrouw slaagt derhalve deels.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule in 2014 € 674,- per maand en in 2015 € 860,- per maand.
3.18.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders:
Met betrekking tot de periode van 29 januari 2014 tot 1 januari 2015:
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 588,- / € 1.262,- x € 1.137,- = € 530,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 674,- / € 1.262,- x € 1.137,- = € 607,-.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van € 530,- per maand ofwel € 265,- per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 607,-, ofwel € 303,50 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
De man maakt aanspraak op zorgkorting. Tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] een keer per zes weken een weekend bij de man verblijft. Evenals de rechtbank houdt het hof overeenkomstig de richtlijn van de expertgroep alimentatienormen ten aanzien van [minderjarige] rekening met een zorgkorting van 15%. De daartegen gerichte grief 4 van de vrouw faalt in zoverre. Nu de behoefte van [minderjarige] in deze periode € 569,- per maand bedraagt, beloopt de
zorgkorting een bedrag van € 85,- per maand. Het eerder afgeleide eigen aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, waardoor de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] wordt vastgesteld op € 180,- per maand.
De bijdrage voor [de jongmeerderjarige] geldt vanaf het moment van meerderjarig worden, te weten [geboortedatum] 2014, van rechtswege als een bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud. Vanaf dat moment dient de man de bijdrage aan [de jongmeerderjarige] zelf te voldoen. De man heeft aangeboden met ingang van 1 augustus 2014 een bedrag van € 265,- als onderhoudsbijdrage aan [de jongmeerderjarige] te voldoen. Op dit bedrag zal het hof, met verwijzing naar rechtsoverweging 3.9.) de door de man te betalen bijdrage vaststellen.
Met betrekking tot de periode met ingang van 1 januari 2015:
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 757,- / € 1.617,- x € 1.146,- = € 537,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 860,- / € 1.617,- x € 1.146,- = € 609,-.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van € 537,- per maand ofwel € 268,- per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 609,-, ofwel € 304,50 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Nu de behoefte van [minderjarige] in deze periode € 573,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 86,- per maand. Dit bedrag in mindering gebracht op het hiervoor afgeleide eigen aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] , komt de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] uit op een bedrag van € 182,- per maand.
3.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep dient te vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 december 2014,
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 9 december 2008 als volgt:
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998:
- met ingang van 29 januari 2014 tot 1 januari 2015 op € 180,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2015 op € 182,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996:
- met ingang van 29 januari 2014 op € 265,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.