ECLI:NL:GHSHE:2016:2438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.177.562/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contactregeling en verhuizing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats 1] werd afgewezen. De moeder, hierna aangeduid als 'de moeder', heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er een noodzaak is voor de verhuizing, onder andere vanwege werkgelegenheid en de wens om weg te komen uit [woonplaats] waar zij negatieve ervaringen heeft gehad met de vader, hierna aangeduid als 'de vader'. De vader heeft in zijn verweerschrift betoogd dat er geen noodzaak is voor de verhuizing en dat alternatieven voorhanden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die heeft geadviseerd om het contact tussen de vader en het kind uit te breiden. Het hof heeft de zaak aangehouden en partijen verwezen naar Rubicon jeugdzorg voor begeleiding in het verbeteren van de communicatie en het opstellen van een spiegelbeeldregeling. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat beide ouders vanuit het belang van het kind denken en handelen. De beslissing over de verhuizing en de zorgregeling zal later worden genomen, afhankelijk van de uitkomsten van de begeleiding door Rubicon.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 juni 2016
Zaaknummer: 200.177.562/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/203382 / FA RK 15-782
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. I. Ligtelijn-Huisman,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.A. Dronkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met de hierna nader te noemen [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] , althans te bepalen dat de raad een onderzoek zal doen of het belang van [minderjarige] al dan niet gediend wordt door een verhuizing naar [plaats 1] .
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 10 november 2015, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, het beroep af te wijzen, althans ongegrond te verklaren, en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
  • de vader, bijgestaan door mr. Dronkers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 8 mei 2015 en 25 juni 2015;
  • de brief van de raad d.d. 5 oktober 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 maart 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 8 maart 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof op 22 maart 2016.
Na de mondelinge behandeling bij het hof zijn op verzoek nog ingekomen:
  • het faxbericht van de advocaat van de vader d.d. 12 mei 2016;
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 12 mei 2016;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de moeder d.d. 30 mei 2016;
  • het faxbericht van de advocaat van de vader d.d. 30 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 13 oktober 2010 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Voorafgaand hieraan is uit de relatie van partijen geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank Roermond het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden, welke beschikking op 23 augustus 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn en dat [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, door de vader wordt verzorgd op maandag- en woensdagavond, alsmede in het ene weekend op vrijdagavond en op zaterdag en het daaropvolgende weekend op vrijdagavond, waarbij de exacte tijdstippen van de haal- en brengmomenten afhankelijk zullen zijn van de werktijden van de vader, één en ander overeenkomstig hetgeen partijen in het tussen hen op 4 juni 2012 gesloten convenant en het door hen op diezelfde datum ondertekende ouderschapsplan (hierna het convenant en het ouderschapsplan) met elkaar zijn overeengekomen. De rechtbank heeft bepaald dat de onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het convenant en het ouderschapsplan, als in de beschikking opgenomen worden beschouwd.
In het ouderschapsplan wordt ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens vakanties/feestdagen opgemerkt dat de vakanties in onderling overleg worden gepland. De feestdagen zullen – waar mogelijk – in onderling overleg worden verdeeld.
3.3.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om tijdens de zomervakantie van 2015 met [minderjarige] van [woonplaats] naar [plaats 1] te verhuizen.
De vader heeft in eerste aanleg verzocht:
  • (primair) de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen;
  • (subsidiair) in geval verhuizing – te bepalen dat de verhuizing van de moeder wordt beperkt tot maximaal dertig reisminuten per auto, gerekend vanaf de huidige woonplaats van [minderjarige] .
De vader heeft tevens bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat hij contact zal hebben met [minderjarige] in de even weken/weekenden van donderdag na schooltijd tot en met zondagavond 19.30 uur, alsmede in de oneven weken/weekenden van woensdagmiddag na schooltijd tot vrijdagavond 19.00 uur.
3.4.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen. De rechtbank heeft de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over (een uitbreiding van) de zorgregeling. De rechtbank heeft de beslissing over het verzoek van de vader aangehouden.
3.5.
De raad heeft op 21 december 2015 advies uitgebracht. Daarbij is geadviseerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] aldus uit te breiden dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
  • een keer in de veertien dagen van donderdag na schooltijd tot vrijdagavond 19.00 uur;
  • een keer in de veertien dagen van donderdag na schooltijd tot zondagavond 18.30 uur;
  • en op studiedagen van school als [minderjarige] vrij heeft.
De raad adviseert de vakanties gelijkelijk tussen de ouders te verdelen, zodat [minderjarige] :
  • in de zomervakantie drie weken bij de vader en drie weken bij de moeder verblijft;
  • in de meivakantie een week bij de moeder en een week bij de vader verblijft;
  • in de carnavals- en herfstvakantie aansluitend of voorafgaand aan het weekend bij de vader tweeëneenhalve dag extra bij de vader verblijft, waarbij in die week de regeling dat [minderjarige] van donderdag op vrijdag bij de vader verblijft komt te vervallen;
  • kerstavond en eerste kerstdag bij ouder 1 verblijft, tweede kerstdag tot nieuwjaarsochtend bij ouder 2 en de overige dagen bij ouder 1, waarbij ouder 1 de moeder of vader kan zijn en ouder 2 de andere ouder is.
De raad adviseert om de vader [minderjarige] bij de moeder in [woonplaats] of bij grootouders (moederszijde) in [woonplaats] op te laten halen en haar daar terug te brengen.
3.6.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift aan dat er wel degelijk een noodzaak is tot verhuizing naar [plaats 1] . Zij wijst erop dat het voor haar partner niet mogelijk is gebleken een andere baan in Brabant dan wel in Limburg te vinden, waarna hij zich heeft gericht op baanbehoud in Brabant, temeer nu voor de moeder de mogelijkheid bestaat in de buurt van [plaats 1] aan het werk te gaan en zij daar een eigen schoonheidssalon zou kunnen openen. Daarbij komt, hetgeen doorslaggevend is, dat de moeder weg wil uit [woonplaats] , omdat zij nog altijd lijdt aan de gevolgen van de ervaringen die ze tijdens en na de relatie met de vader in [woonplaats] heeft opgedaan, te weten dat de vader agressief is. De moeder is hiervoor onder behandeling bij een psycholoog.
De moeder, die er recht op heeft met haar nieuwe partner gelukkig te zijn, heeft de mogelijke verhuizing zorgvuldig voorbereid. Zij wijst erop dat zij een duurzame relatie van ruim twee jaar heeft met haar partner en zij en [minderjarige] om het weekend en alle schoolvakanties in [plaats 1] zijn en hier ook alle feest- en verjaardagen vieren, waardoor zij daar een netwerk van familie en vrienden hebben opgebouwd. Zij zijn ingeburgerd in [plaats 1] .
De moeder en [minderjarige] wonen thans in een klein huurappartement in [woonplaats] , waar men niet met zijn drieën, laat staan met zijn vieren – na een eventuele gezinsuitbreiding – zou kunnen wonen. De wachttijd bij de woningbouwvereniging voor een grotere huurwoning in [woonplaats] of omgeving is drie jaar of langer. Een woning kopen in [woonplaats] is geen optie, omdat de partner van de moeder dan op en neer moet reizen naar zijn werk in [plaats 2] . De moeder wijst er in dit verband op dat de reistijd naar [plaats 2] lang is vanwege de files en ook de reiskosten hoog zijn, nu de werkgever van de partner slechts twintig kilometer vergoedt.
Een verhuizing zal niets veranderen in de hoeveelheid tijd die de vader met [minderjarige] kan doorbrengen. De moeder is bereid de vader te compenseren voor het contact op vrijdag dat bij een verhuizing geen doorgang meer kan vinden door [minderjarige] een extra weekend naar de vader toe te laten gaan. De moeder is voorts bereid het grootste deel van het halen en brengen van [minderjarige] voor haar rekening te nemen, zodat de vader niet meer dan vijftig kilometer zou hoeven te rijden. Van de schoolvakantieregeling heeft de vader geen gebruik gemaakt, met uitzondering van de zomervakantie. In de zomervakantie van 2015 heeft de vader [minderjarige] tussendoor twee keer teruggebracht naar de moeder, omdat de vader, die met zijn partner een sportschool in [vestigingsplaats] heeft geopend, het te druk had met zijn eigen werkzaamheden. De moeder wijst er nog op dat de vader de afgelopen jaren nimmer om uitbreiding van de contactregeling heeft gevraagd. Pas nadat de moeder te kennen had gegeven te willen verhuizen, kwam de vader met het verzoek om uitbreiding. Een co-ouderschapsregeling acht de moeder overigens niet in het belang van [minderjarige] , die behoefte heeft aan duidelijkheid, regelmaat en structuur. De moeder staat wel open voor een andere contactregeling.
Voor zover wordt gesteld dat de vader bij een verhuizing beperkt wordt [minderjarige] in haar directe omgeving te zien opgroeien en betrokken te blijven bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] merkt de moeder op dat de vader tot op heden nauwelijks belangstelling voor [minderjarige] heeft getoond buiten de contactmomenten om. De vader heeft zich op school niet laten zien en tot op heden zijn er geen spontane contacten tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft er wel begrip voor dat de contactmomenten van [minderjarige] bij de vader niet doorbroken mogen worden door (sport)activiteiten van [minderjarige] . De moeder is dan ook bereid wanneer [minderjarige] in de toekomst gaat sporten, een sport te kiezen die door de weeks plaatsvindt.
De moeder erkent verder dat er sprake is van een moeizame communicatie tussen haar en de vader. De moeder treft in deze echter geen verwijt. Zij heeft kosten noch moeite gespaard om de vader schriftelijk op de hoogte te stellen van alle zaken die [minderjarige] betreffen. De vader geeft hieraan evenwel geen gevolg. De moeder, die de overtuiging heeft dat [minderjarige] recht heeft op haar vader, heeft ook nimmer de intentie gehad om het contact tussen de vader en [minderjarige] te beperken. Zij zal dit contact ook niet beperken als zij toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen.
De moeder verzoekt, indien het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen, conform ook haar verzoek in eerste aanleg, alsnog de raad te verzoeken advies te geven over een mogelijke verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] .
3.7.
De vader voert in zijn verweerschrift aan dat er geen noodzaak is voor de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen en dat er bovendien alternatieven zijn voor een verhuizing naar [plaats 1] .
De vader merkt op dat de moeder nog altijd geen inzicht heeft verschaft in de sollicitatiepogingen van haar partner. Dat er in [woonplaats] weinig woningen in de sociale huursector beschikbaar zouden zijn, maakt een verhuizing niet noodzakelijk. De moeder en haar partner kunnen immers een woning kopen in [woonplaats] of omgeving. Ook in [plaats 1] willen zij een woning kopen. Op het betoog dat dit geen optie is gezien de tijd en de kosten van het reizen door de partner van de moeder naar zijn werk, merkt de vader op dat een reistijd van een uur, waar het om gaat – niet ongebruikelijk en zeer acceptabel is. Omgekeerd acht de moeder, die te kennen heeft gegeven bij een verhuizing naar [plaats 1] haar baan in [woonplaats] niet op te geven, een reistijd voor haarzelf van [plaats 1] naar [woonplaats] ook acceptabel. De vader begrijpt niet waarom dit voor haar partner niet zo zou zijn. Er zijn daarbij geen alternatieven onderzocht voor het reizen met de auto. Ook de variant dat de moeder en haar partner tussen [plaats 2] en [woonplaats] in kunnen gaan wonen, is niet onderzocht. Overigens heeft de partner van de moeder een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Uit niets is gebleken dat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal worden aangeboden. Wat de plannen van de moeder betreft om een schoonheidssalon te openen in [plaats 1] , merkt de vader op dat zij dit ook in [woonplaats] zou kunnen doen. De moeder zou in dat geval ook kunnen putten uit haar netwerk in [woonplaats] en omgeving.
De vader voert verder aan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat zijn belang om [minderjarige] in haar directe omgeving te zien opgroeien en betrokken te blijven bij de verzorging en opvoeding zal worden beperkt door een verhuizing. De moeder vervalt in stemmingmakerij. Zij tracht ten onrechte een beeld te schetsen van een ongeïnteresseerde vader. De vader wijst erop dat hij altijd een uitgebreidere contactregeling met [minderjarige] heeft gewild, maar hij vrijwillig een stap terug heeft gezet, omdat het voor [minderjarige] – die moest wennen aan school – anders te veel werd. De vader heeft ruim voorafgaand aan de mededeling van de moeder dat zij wilde gaan verhuizen, verzocht om de contactregeling uit te breiden, omdat de leeftijd van [minderjarige] een dergelijke uitbreiding inmiddels toeliet en de situatie van de vader dusdanig was dat hij hierin kon (en kan) voorzien. De vader, die inmiddels een sportschool heeft geopend in [vestigingsplaats] , is flexibel in zijn werktijden. Zo kan hij [minderjarige] tussen de middag met de fiets van school ophalen om samen te lunchen en haar dan weer op tijd naar school terug brengen. Overigens is de relatie met zijn partner, met wie hij de sportschool is begonnen, voorbij, maar runnen zij nog altijd in goede harmonie samen deze zaak. Wat de opmerking van de moeder betreft over de zomervakantie merkt de vader op dat partijen in overleg hebben besloten dat het goed zou uitkomen, ook voor [minderjarige] , dat zij tussentijds ook een paar dagen bij de moeder zou zijn, omdat partijen het niet wenselijk vonden dat [minderjarige] drie weken achter elkaar niet bij de moeder zou zijn. De vader merkt hierbij op dat het ruilen van een contactweekend tussen partijen ook niet ongebruikelijk is. De stelling van de moeder dat zij [minderjarige] , die naarmate zij ouder wordt meer eigen activiteiten zal gaan ontplooien, zal stimuleren om dit enkel doordeweeks te doen, acht de vader niet realistisch. Niet in de laatste plaats omdat de moeder in eerste aanleg juist meermaals heeft benadrukt hoe belangrijk lidmaatschap van de volleybalvereniging in [plaats 1] voor haar partner, haar zelf en [minderjarige] is. Het is daarbij niet aan [minderjarige] om zich in allerlei bochten te moeten gaan wringen. Bij dit alles komt dat een verhuizing ook inbreuk maakt op het contact tussen [minderjarige] en de rest van de familie van vaders- en moederszijde. Overigens biedt het voorstel van de moeder dat de vader een extra contactweekend heeft met [minderjarige] geen compensatie. Het voorstel is zo geformuleerd dat [minderjarige] – net als nu – even veel weekenden bij de moeder als de vader doorbrengt.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat door een verhuizing het aanmerkelijke risico bestaat dat [minderjarige] het contact met de vader zal verliezen door de moeizame communicatie tussen beide ouders. De communicatie is momenteel al bepaald moeizaam te noemen, hetgeen zonder twijfel zal verergeren op het moment dat de afstand tussen [minderjarige] en de vader wordt vergroot. Een verhuizing vormt wat dat aangaat een extra obstakel voor een goede communicatie. De voorbeelden die de moeder aanhaalt zijn wederom zeer eenzijdig en uitvergroot.
De vader acht een onderzoek door de raad naar de vraag of een verhuizing in het belang van [minderjarige] kan worden geacht niet nodig.
3.8.
De raad heeft ter zitting bij het hof naar voren gebracht dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Het is in haar belang dat beide ouders het eens worden. Dan maakt het ook niet uit waar ze woont. Volgens de raad, opmerkend dat voor zowel het verhaal van de moeder als dat van de vader iets te zeggen valt, zijn de ouders dan ook aan zet. Zij moeten samen kijken of zij elkaar nog tegemoet kunnen komen. De raad begrijpt wel dat dit heel moeilijk ligt. De ouders hebben nog een lang traject te gaan.
3.9.
Ter zitting bij het hof hebben partijen zelf en bij monde van hun advocaat nogmaals hun visie op de zaak gegeven. Beide ouders hebben zich daarbij bereid verklaard om onder begeleiding van Rubicon te pogen om te komen tot een zogenoemde spiegelbeeldregeling en om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren
3.10.
De moeder heeft zich in haar, bij V-formulieren van 13 mei 2016 en 30 mei 2016 ingebrachte, brieven bereid verklaard een traject bij Rubicon te volgen met als doel de oudercommunicatie te verbeteren. De moeder heeft voorts te kennen gegeven het in het belang van [minderjarige] te achten dat er snel duidelijkheid komt over de verhuiskwestie, temeer nu [minderjarige] – bij een verhuizing – na de zomervakantie in [plaats 1] zal kunnen starten in groep 3 van de basisschool. De moeder meldt dat nog altijd dezelfde zorgregeling loopt. Voor het geval haar verzoek met [minderjarige] te mogen verhuizen wordt toegewezen heeft zij een voorstel gedaan voor een andere regeling, waarin de vader ruimschoots wordt gecompenseerd in het contact met [minderjarige] . Voor het geval haar verzoek wordt afgewezen, verzoekt de moeder de huidige zorgregeling in stand te laten.
3.11.
De vader heeft zich in zijn faxberichten van 12 mei 2016 en 30 mei 2016 bereid verklaard om het gesprek met Rubicon aan te gaan, maar is van oordeel dat dit niet kan leiden tot andere inzichten ten aanzien van de noodzaak tot verhuizing. De vader hoopt dat de gesprekken bij Rubicon ertoe zullen leiden dat de moeder gaat inzien dat het in het belang van [minderjarige] is in de directe omgeving van de vader te blijven wonen. Het is niet aan Rubicon het onderzoek door de raad, waarvan de moeder de integriteit eerst ter zitting in hoger beroep ongemotiveerd ter discussie heeft gesteld, over te doen. Of er een noodzaak tot verhuizen bestaat, staat primair ter beoordeling van het hof, aldus de vader, die hierbij opmerkt dat de rechtbank goed heeft gemotiveerd dat die noodzaak er niet is en er geen nieuwe feiten zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Een verhuizing is ook niet in het belang van [minderjarige] .
De vader acht het – met het oog op [minderjarige] – wel van belang te investeren in goede communicatie tussen hem en de moeder. Hij heeft zich daartoe ook altijd ingespannen. De moeder hield dit evenwel af. Gelet hierop is het de vraag of een traject bij Rubicon in deze iets kan bereiken.
De vader maakt bezwaar tegen het feit dat er vanuit de moeder al contact is gelegd met Rubicon nog voordat er een (tussen)beschikking is gegeven door het hof waarin Rubicon een opdracht wordt gegeven.
Wat de spiegelbeeldregeling betreft merkt de vader op dat zowel bij bekrachtiging als vernietiging van de bestreden beschikking een oordeel van de rechtbank zal moeten komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.12.
Het hof heeft getracht duidelijk te maken dat het bij een beoordeling van een verhuizingszaak van belang is dat de ouders laten zien vanuit het belang van het kind te kunnen en willen denken en handelen. Daartoe behoort het met elkaar bespreken hoe de situatie er uit zal zien voor het kind, zowel ingeval een door een ouder gewenste verhuizing niet door gaat, als in geval zo een verhuizing wel door gaat. Het hof wenst bij zijn overwegingen die tot een beslissing op dit hoger beroep zullen leiden de gedachten en besluiten daartoe van de ouders te kunnen betrekken. Het hof accepteert dus niet dat een ouder dat aspect naar de toekomst verwijst, met als gevolg dat het hof een zo belangrijk aspect als de contacten tussen ouder en kind in een toekomstige situatie niet goed kan inschatten, omdat de ouders daar nog geen energie in wilden of konden steken. Het hof acht het dus van belang dat de ouders ook die situatie bij het van de zijde van de moeder in het hoger beroep voor liggende verzoek betrekken en daarmede aan het hof, maar vooral ook aan hun kind, laten zien dat zij bereid en in staat zijn dat belang reeds nu mee te laten wegen, naar twee kanten.
3.12.
Het hof acht het gezien de stukken, het verhandelde ter zitting en het voorgaande aangewezen partijen voor begeleiding te verwijzen naar Rubicon. Het hof zal de behandeling van de zaak hiertoe aanhouden. Het hof zal Rubicon verzoeken het hof tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum te informeren over de uitkomst van de gesprekken en daarbij aan te geven:
 of de ouders het eens zijn geworden over een zogenaamde spiegelbeeldregeling:
- Hoe zal de situatie er voor [minderjarige] en haar ouders uit zien na verhuizing naar [plaats 1] ?
- Hoe zal de situatie er voor [minderjarige] en haar ouders uit zien als [minderjarige] niet verhuist naar [plaats 1] ?
  • of de betrekkingen tussen de ouders zijn verbeterd;
  • of er nog andere aspecten zijn die Rubicon van belang acht het hof ter kennis te brengen in deze kwestie.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst partijen naar Rubicon jeugdzorg, [adres] , [postcode] [kantoorplaats] , telefoon [netnummer + telefoonnummer] (contactpersoon [contactpersoon] ) voor begeleiding om te komen tot een spiegelbeeldregeling en tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding en ter rapportering van de bevindingen van Rubicon aan het hof;
verzoekt Rubicon jeugdzorg tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof te informeren over de uitkomst van de begeleiding van partijen middels een antwoord op de in rechtsoverweging 3.12. geformuleerde vragen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en de raad;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot 18 augustus 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.