In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een voorlopige contactregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.W.M. Steenbakkers, verzoekt de beschikking te vernietigen en geen contactregeling vast te stellen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, de beschikking wenst te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 mei 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De moeder is van mening dat de vader, gezien zijn verleden en huidige behandeling, niet in staat is om een goede ouderrol te vervullen en dat er eerst nader onderzoek naar de situatie van de vader moet plaatsvinden voordat er contact kan zijn met de minderjarige. De vader daarentegen stelt dat contact belangrijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat hij bereid is om samen te werken met de moeder en de raad. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank een zorgvuldige afweging heeft gemaakt bij het treffen van de voorlopige contactregeling. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.