ECLI:NL:GHSHE:2016:2404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
200.179.435/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Krijger, verzoekt de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De vader, vertegenwoordigd door mr. W. Uitterhoeve, verzoekt het appel ongegrond te verklaren. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij het kind om de twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij de moeder verblijft, en tijdens schoolvakanties twee à drie overnachtingen per week. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van het kind is en dat de eerdere regeling beter functioneerde. De vader betwist dit en stelt dat de huidige regeling in het belang van het kind is, gezien de verschillende leefwerelden van de ouders en de communicatieproblemen tussen hen. Het hof overweegt dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is, gezien de kwetsbaarheid van het kind en de noodzaak voor duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het hof besluit de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, waarbij het kind tijdens vakanties meer tijd bij de moeder kan doorbrengen, maar de weekendregeling niet wordt uitgebreid. De beslissing is genomen op 9 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 juni 2016
Zaaknummer: 200.179.435/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/263496 / 13-2378
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Krijger,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Uitterhoeve.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] gedurende drie keer per vier weken van donderdag na school tot zondag 17.00 uur bij de moeder verblijft en voorts te bepalen dat de schoolvakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2016, heeft de vader verzocht het appel van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoek, zo nodig onder verbetering van gronden, integraal af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Krijger;
  • de vader, bijgestaan door mr. Uitterhoeve;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (nader te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader
.
3.2.
Bij beschikking van 11 januari 2012 heeft de rechtbank Middelburg tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 januari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Van deze beschikking maakt verder onder meer deel uit het door partijen op 21 november 2011 ondertekende ouderschapsplan, waarin onder andere de door partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeling van de zorgtaken zijn vastgelegd. Deze zorgregeling is (in onderling overleg tussen partijen) een aantal malen gewijzigd.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank voormelde beschikking van 11 januari 2012 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan gewijzigd voor wat betreft de zorgregeling en een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] iedere twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de (school)vakanties twee á drie overnachtingen per week, door ouders onderling te regelen, bij de moeder verblijft.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op een ondeugdelijk raadsrapport. De raad heeft – ondanks dat dit de bedoeling was – geen contact opgenomen met Intervence om te achterhalen waarom de moeder genoegen moest nemen met een beperkter zorgregeling, terwijl de vader geen goede redenen had om het concept ouderschapsplan niet te ondertekenen. Verder is gebleken dat de partner van de vader leerkracht was van [minderjarige] ten tijde van het raadsonderzoek, hetgeen vragen oproept met betrekking tot de neutraliteit en objectiviteit van de school.
De door de raad geadviseerde zorgregeling is veel beperkter dan de voorheen geldende en goed lopende regeling en is niet in het belang van [minderjarige] . Tijdens het aanvullend raadsonderzoek is ook niet gebleken van contra-indicaties ten aanzien van de verzochte zorgregeling. De opvoedregels van de ouders sluiten op elkaar aan. Dat de moeder geen stabiele basis voor [minderjarige] heeft gecreëerd, is nergens op gebaseerd. De moeder is juist enorm gegroeid. Ook vindt de aanname dat de ouders zaken voor elkaar achter houden nergens steun. Verder blijkt nergens uit dat [minderjarige] door de religieuze achtergrond van de vader in twee werelden zou gaan leven en hij daarvan hinder zou ondervinden. Dat [minderjarige] het moeilijke gedrag vertoont door de thuissituatie bij de moeder blijkt nergens uit. [minderjarige] beschikt over voldoende draagkracht voor een standaard zorgregeling. Hij heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij de moeder mist. Doordat de moeder doordeweeks niet werkt, is zij beschikbaar voor [minderjarige] , terwijl de vader de zorg uitbesteedt. Door [minderjarige] van donderdag tot zaterdag bij de moeder te laten zijn, kan het kerkbezoek worden ondervangen. De moeder kan [minderjarige] ook naar school brengen en hem ophalen. Wanneer het over uitbreiding van het contact gaat, is er aan de zijde van de vader niets bespreekbaar, maar over praktische zaken kunnen partijen goed met elkaar communiceren.
De relatie van de moeder met haar partner is duurzaam en de vader zal haar partnerkeuze moeten accepteren net zoals de moeder de partnerkeuze van de vader heeft te respecteren. Uit het veiligheidsonderzoek rondom de bevalling van de dochter van de moeder en haar partner zijn geen problemen naar voren gekomen. Niet valt in te zien hoe de partnerkeuze in de weg zou moeten staan aan de verzochte zorgregeling.
Niets staat een verdeling van de vakanties bij helfte in de weg. Er zijn dan ook minder wisselmomenten en de vader was hiermee in eerste aanleg ook akkoord.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De raad heeft weliswaar niet om het advies van Intervence gevraagd, maar heeft wel informatie ingewonnen bij de school van [minderjarige] en heeft met een uitgebreide brief een gemotiveerd en deugdelijk advies gegeven. De partner van de vader is wel leerkracht op de school van [minderjarige] , maar heeft geen verklaring gegeven en was bovendien niet de leerkracht van [minderjarige] ten tijde van het onderzoek. Bovendien was er ten tijde van het raadsrapport nog geen sprake van een relatie. Het gaat ook te ver om de objectiviteit van de hele school in twijfel te trekken. De zorgregeling in het concept ouderschapsplan is niet opgesteld conform het advies van Intervence maar op uitdrukkelijk verzoek van de moeder. Deze regeling was niet in het belang van [minderjarige] en daarom heeft de vader er niet mee ingestemd.
De communicatie tussen partijen is weer verslechterd nadat de hulpverlening vanuit Intervence is weggevallen, waardoor opvoedingsgerichte zaken op dit moment niet bespreekbaar zijn. [minderjarige] geeft niet aan dat hij de moeder mist of dat hij haar te weinig ziet. De invulling van de contactmomenten door de moeder lijkt ook niet te zijn gericht op [minderjarige] , aangezien zij zelf vaak niet aanwezig is. De vader besteedt de zorg voor [minderjarige] niet altijd uit. Hij is er iedere avond en op maandag en in het weekend is hij vrij. Indien er drie van de vier weekenden contact plaatsvindt, is er weinig ruimte voor kerkbezoek en wordt de “quality time” tussen [minderjarige] en de vader zeer ingeperkt. Een zorgregeling van donderdag tot zaterdag is niet in het belang van [minderjarige] doordat sprake is van twee werelden en [minderjarige] moeite heeft met de omschakelingen. Na een contactweekend is [minderjarige] meer gespannen, kan hij minder verdragen en is hij bozer. De vader ziet ook niet gebeuren dat de moeder [minderjarige] iedere vrijdag naar school brengt en hem weer ophaalt.
De vader heeft moeite met de partner van de moeder als stiefvader door zijn beschadigde reputatie. Ook heeft hij voortdurend ruzie met zijn buurman en heeft hij een kind bij de moeder verwekt terwijl op dat moment ook een andere vrouw van hem in verwachting was.
Het is voor [minderjarige] het meest wenselijk om de vakanties per week te splitsen. Als hij meerdere nachten bij de moeder verblijft komt hij oververmoeid terug en is hij brutaler. Dit zal vermoedelijk nog erger zijn als hij een gehele week bij de moeder verblijft. Hoe langer [minderjarige] bij de moeder is, hoe heftiger de omschakeling.
3.7.
De raad heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] heeft moeite met het schakelen tussen de ouders. Dit heeft gedeeltelijk te maken met het ontbreken van communicatie tussen de ouders en gedeeltelijk met de verschillende leefwerelden van de ouders. Hoe langer [minderjarige] bij de moeder is geweest, hoe langer hij nodig heeft om te herstellen.
Het advies uit het raadsrapport van 24 oktober 2013 geldt nog steeds. [minderjarige] heeft een beperkte draagkracht. Voor hem zijn duidelijkheid en voorspelbaarheid belangrijk. Het is spijtig dat door de school op dit moment bij [minderjarige] opnieuw probleemgedrag gezien wordt. De communicatie tussen de ouders zal eerst moeten verbeteren, voordat de contactregeling uitgebreid kan worden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.8.3.
Ten aanzien van de grief van de moeder welke betrekking heeft op schending van het beginsel van hoor en wederhoor overweegt het hof dat het hoger beroep er mede toe strekt in eerste aanleg eventueel gemaakte fouten of omissies te herstellen. In hoger beroep is de moeder alsnog in de gelegenheid gesteld om haar visie kenbaar te maken. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om de bestreden beschikking op grond van schending van het beginsel van hoor en wederhoor te vernietigen.
3.8.4.
Niet is gebleken dat het aanvullend raadsrapport d.d. 6 maart 2015 niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Hetgeen de moeder hieromtrent aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel. De raad wordt verzocht om een onderzoek te verrichten. Hoe de raad dit onderzoek uitvoert en wat hij hiervoor nodig acht, is in beginsel ter beoordeling van de raad. Het hof is niet gebleken dat fundamenteel in acht te nemen regels bij het verrichten van onderzoek, zo als het toepassen van hoor- en wederhoor, zijn geschonden.
3.8.5.
Met de raad is het hof van oordeel dat een uitbreiding van de weekendregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Bij de ouders is sprake van twee totaal verschillende leefwerelden waardoor [minderjarige] behoorlijk moet schakelen tussen het verblijf bij de ene en het verblijf bij de andere ouder. Bij [minderjarige] is sprake van een beperkte draagkracht waardoor hij zeer kwetsbaar is en duidelijkheid en voorspelbaarheid voor hem heel belangrijk zijn. Hierdoor – en door de moeizame communicatie tussen partijen – heeft [minderjarige] grote moeite met de omschakelingen en toont hij onrustig gedrag. Om te voorkomen dat [minderjarige] (verder) in een loyaliteitsconflict raakt, zal de samenwerking tussen de ouders – en daarmee de communicatie – eerst moeten verbeteren, voordat er een substantiële uitbreiding van de weekendregeling kan plaatsvinden.
3.8.6.
Het hof acht het wel in het belang van [minderjarige] dat er uitbreiding plaatsvindt ten aanzien van de zorgregeling tijdens de vakanties. Naar het hof is gebleken, zorgen de wisselmomenten en het schakelen tussen de ouders bij [minderjarige] voor onrust. Door de langere vakanties niet per week te splitsen, ontstaan er minder wisselmomenten en minder omschakelingen en daarmee meer rust voor [minderjarige] . Zoals ook de raad heeft aangegeven, heeft [minderjarige] dan ook meer gelegenheid om te herstellen na een wisseling, doordat hij niet naar school hoeft. Gelet hierop zal het hof bepalen dat bij vakanties van meer dan twee weken [minderjarige] één aaneengesloten week bij de moeder verblijft. Ten aanzien van de zomervakantie zal het hof bepalen dat [minderjarige] zowel in de eerste drie weken als in de laatste drie weken één aaneengesloten week bij de moeder verblijft, met dien verstande dat deze twee weken niet aaneengesloten mogen zijn. Hetgeen de vader hieromtrent aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel.
3.9.
Het voorgaande leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van de beschikking waarvan beroep, doch omwille van de leesbaarheid van het dictum zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 juli 2015;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Middelburg van 11 januari 2012, alsmede het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, voor wat betreft de zorgregeling, als volgt:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010, een zorgregeling vast waarbij er tussen de moeder en [minderjarige] contact plaatsvindt gedurende:
- iedere twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur;
- twee à drie overnachtingen per week tijdens schoolvakanties van minder dan twee aaneengesloten weken, in onderling overleg te bepalen;
- één aaneengesloten week tijdens schoolvakanties van twee aaneengesloten weken of langer, in onderling overleg te bepalen;
- de zomervakantie in de eerste drie weken één aaneengesloten week en de laatste drie weken één aaneengesloten week, in onderling overleg te bepalen, met dien verstande dat deze twee weken niet aaneengesloten mogen zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.