4.1De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
Op 19 juli 2005 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een huurovereenkomst ondertekend. De aanhef van de huurovereenkomst vermeldt dat [appellant] verhuurder is en dat “de besloten vennootschap [naam vennootschap + naam geïntimeerde] B.V. i.o., ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar direkteur de heer [geïntimeerde] (…)” de huurder is. Op de plek waar [geïntimeerde] de huurovereenkomst ondertekend heeft, staat vermeld: “ [naam vennootschap] B.V. i.o.”.
De huurovereenkomst heeft betrekking op een bedrijfsruimte staande en gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats 1] . De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van tien jaar. De aanvangshuurprijs bedroeg € 42.000,= per jaar.
Op 1 september 2005 is door [bank] te [plaats 2] (hierna: [bank] ) een bankgarantie afgegeven waarbij [bank] kort gezegd verklaart garant te staan tot een bedrag van € 10.500,00 voor al hetgeen dat “huurder” aan [appellant] verschuldigd zal worden op grond van de huurovereenkomst van 19 juli 2005. De bankgarantie vermeldt als huurder “de heer [geïntimeerde] (…) handelend onder de naam [naam vennootschap + naam geïntimeerde] ”.
Op 9 februari 2009 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam vennootschap + vestigingsplaats] B.V. opgericht.
Bij vonnis in kort geding van 25 juni 2012 (zaaknummer: 171643 KG ZA 12-219) van de rechtbank Maastricht is [naam vennootschap + naam geïntimeerde] B.V. veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 36.536,62, welk bedrag ziet op onbetaald gelaten huur ten aanzien van de onder a) vermelde huurovereenkomst.
Bij brief van 7 maart 2014 heeft de curator mr. Lemmens aan [appellant] medegedeeld dat [naam vennootschap + vestigingsplaats] B.V. bij vonnis van 25 februari 2014 failliet is verklaard. Mr. Lemmens heeft in die brief de huurovereenkomst als vermeld onder 2.1. op grond van artikel 39 van de Faillissementswet opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
Bij brief van 19 maart 2014 heeft [appellant] [geïntimeerde] (in persoon) gesommeerd tot betaling van huurachterstand.
Bij brief van 26 maart 2014 heeft [appellant] aan mr. Lemmens (samengevat) medegedeeld dat niet [naam vennootschap + vestigingsplaats] B.V. maar [naam vennootschap + naam geïntimeerde] B.V. i.o. en, omdat deze B.V. nimmer is opgericht, [geïntimeerde] in persoon de huurders van het bedrijfspand zijn.
Bij brieven van 7 april, 6 mei, 15 juli, 14 augustus 2014 en 8 september heeft [appellant] [geïntimeerde] (in persoon) gesommeerd tot betaling van de huurachterstand.
De huurachterstand tot en met september 2014 bedraagt € 71.652,26.
Bij dagvaarding van 16 september 2014 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt.