ECLI:NL:GHSHE:2016:2303

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
200.167.545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Stichting Wonen tegen twee geïntimeerden, die een huurovereenkomst hadden voor een woning. De huurovereenkomst was aangegaan op 27 mei 2009 voor een periode van 24 maanden en werd na afloop voortgezet voor onbepaalde tijd. De huurprijs was aanvankelijk € 616,19 en steeg later naar € 701,84 per maand. De appellante vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de geïntimeerden in gebreke waren gebleven met de huurbetalingen. De kantonrechter had in een eerder vonnis de geïntimeerden veroordeeld tot ontruiming, maar de appellante was niet tevreden met de afwijzing van haar vorderingen tot ontbinding en betaling van de huurachterstand.

Het hof heeft vastgesteld dat de huurachterstand per 20 juli 2015 € 2.573,40 bedroeg, en dat de geïntimeerden niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun betwisting van deze achterstand. Het hof oordeelde dat de tekortkoming in de huurbetalingen de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde, ondanks de beroepen van de geïntimeerden op de belangen van hun minderjarige kinderen en hun recht op een woning. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter voor zover het de ontbinding van de huurovereenkomst betrof en heeft de ontbinding alsnog toegewezen.

De vordering tot ontruiming werd echter afgewezen, omdat de geïntimeerden de woning al hadden verlaten en geen belang meer hadden bij de ontruiming. Daarnaast werd de appellante in het gelijk gesteld wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten, en werd de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.167.545/01
arrest van 7 juni 2016
in de zaak van
Stichting [Wonen] Wonen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.N.A. Kilian te Tilburg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] of [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 mei 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom onder zaaknummer 3013582 CV EXPL 14-2338 gewezen vonnis van 17 september 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 26 mei 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
- de memorie van grieven tevens akte houdende vermeerdering van eis met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van 27 oktober 2015 van [appellante] ;
  • de akte van 24 november 2015van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan op grond van niet (voldoende) betwiste stellingen of stukken worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
Partijen zijn op en met ingang van 27 mei 2009 een huurovereenkomst aangegaan voor een duur van vierentwintig maanden, waarbij door [appellante] de woning aan [adres] te [plaats 1] aan [geïntimeerden] is verhuurd (productie 1a bij inleidende dagvaarding). Na het verstrijken van voormelde tijd is de overeenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd. Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing (productie 1b bij inleidende dagvaarding).
6.1.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bewonen de woning met hun vier minderjarige kinderen, die ten tijde van de inleidende dagvaarding van 16 april 2014 in leeftijd varieerden van drie tot dertien jaar.
6.1.3.
De huurprijs bedroeg bij aanvang € 616,19 en thans € 701,84 per maand. De huur dient op de vijftiende dag van de maand te zijn betaald, zo zijn partijen nader overeengekomen.
6.1.14.
Bij kort gedingvonnis van 8 september 2015 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom [geïntimeerden] veroordeeld het gehuurde te ontruimen, waaraan [geïntimeerden] op 30 september 2015 hebben voldaan door de woning te verlaten.
6.2.
In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg en na verminderingen, kort samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van € 282,-, wettelijke rente over € 1.355,64 en € 677,94 per maand die [geïntimeerden] na 15 mei 2014 in de woning blijft.
Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting de huur te betalen over november 2013 tot en met april 2014, te weten € 2.033,64 in totaal en dat als gevolg daarvan [appellante] schade heeft geleden bestaande uit incassokosten.
6.3.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.4.
In het tussenvonnis van 9 juli 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.5.
In het vonnis van waarvan beroep heeft de kantonrechter [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van € 123,04 aan buitengerechtelijke incassokosten met rente, [geïntimeerden] in de proceskosten veroordeeld en de vordering van [appellante] voor het overige afgewezen.
6.6.
[appellante] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en haar eis vermeerderd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover de door haar gevorderde ontbinding en ontruiming zijn afgewezen, tot het alsnog toewijzen van die vorderingen en, na vermeerdering van haar eis, tot betaling van
€ 2.573,40, te vermeerderen met € 701,84 per maand die [geïntimeerden] na 15 augustus 2015 in de woning blijft.
Huurachterstand.
6.7.
In haar productie 1 bij memorie van grieven heeft [appellante] de huurachterstand per 20 juli 2015 gespecificeerd over de periode november 2013 tot en met juli 2015, welke specificatie sluit op € 2.573,40.
In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] opgemerkt dat zij de stelling van [appellante] , dat er sprake is van een achterstand, betwist en dat hij na dagvaarding een aantal betalingen heeft gedaan waardoor het gevorderde bedrag niet klopt. Echter uit voormelde productie 1 blijkt dat [appellante] wel rekening heeft gehouden met betalingen na dagvaarding. De in de specificatie van [appellante] opgenomen betalingen komen overeen met de door [geïntimeerden] in zijn conclusie van antwoord gestelde betalingen in de periode december 2013 tot en met mei 2014 (nrs. 9., 10. en 11.).
In voormelde specificatie heeft [appellante] ook betalingen na mei 2014, namelijk over de periode juli 2014 tot en met juni 2015 vermeld.
Gelet op het voorgaande had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen om specifiek aan te geven welke betalingen op welke data [appellante] niet heeft meegenomen in haar specificatie, onder overlegging van bewijzen van die betalingen. Nu [geïntimeerden] dat heeft nagelaten, wordt zijn betwisting als onvoldoende beschouwd. Het hof stelt daarom de huurachterstand per 20 juli 2015 vast op € 2.573,40. Deze vordering zal dus worden toegewezen.
6.8.
Bij akte uitlating heeft [appellante] nog gesteld dat de huurachterstand op 30 september 2015 € 3.977,08 beloopt. Het hof maakt hieruit op dat [appellante] aanvoert dat de huur verschuldigd per 15 augustus 2015 en per 15 september 2015 van telkens
€ 701,84 niet is voldaan. [geïntimeerden] heeft in zijn akte uitlaten wederom slechts in het algemeen betwist dat enige huurachterstand bestaat, maar nu hij zich niet heeft uitgelaten over de betaling van de huur over augustus en september 2015 en hij daarvan geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, acht het hof ook deze betwisting onvoldoende en stelt het hof vast dat ook deze huurtermijnen onbetaald zijn gebleven. Dit brengt mee dat de vordering van [appellante] om [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van € 701,84 voor elke maand dat [geïntimeerden] na 14 augustus 2015 in de woning blijft, toegewezen kan worden. Aangezien [geïntimeerden] de woning op 30 september 2015 hebben verlaten, heeft [appellante] niet gesteld welk belang zij heeft om deze vordering verder te laten reiken dan de huur over augustus en september 2015. Het hof zal daarom € 3.977,08 (€2.573,40 +
€ 701,84 + € 701,84) toewijzen.
Ontbinding.
6.9.
Gezien voormeld oordeel omtrent de achterstand en gelet op het bepaalde in artikel 7:231 lid 1 BW in verband met artikel 6:265 lid 1 BW is er sprake van een tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt.
[geïntimeerden] heeft zich beroepen op het belang van hun vier minderjarige kinderen zoals dat wordt beschermd door artikel 3 IVRK, op het belang van respect voor zijn familie- en gezinsleven en zijn woning, zoals beschermd door artikel 8 EVRM, op het belang van voldoende betaalbare en goede huisvesting, zoals voorzien in artikel 22 Grondwet en zoals uitgewerkt in artikel 12 Besluit beheer sociale-huursector, op noodtoestand en op strijd met redelijkheid en billijkheid (conclusie van antwoord nr. 15.).
Met deze beroepen verweert [geïntimeerden] zich kennelijk tegen de gevorderde ontbinding. Dit verweer wordt verworpen omdat [appellante] in haar akte uitlaten heeft gesteld (nr. 2.) dat [geïntimeerden] heeft aangegeven dat hij vanaf 1 november 2015 particulier een woning huurt in [plaats 2] , welke stelling [geïntimeerden] onweersproken heeft gelaten, zodat dit vast staat. [geïntimeerden] heeft niet gesteld dat hij terug wil keren in de woning aan [adres] te [plaats 1] .
Het voorgaande maakt dat de grief in zover slaagt, de afwijzing van de vordering tot ontbinding door de kantonrechter moet worden vernietigd en dat die vordering alsnog moet worden toegewezen.
Ontruiming.
6.10.
Aangezien de woning door [geïntimeerde 1] op 30 september 2015 is verlaten, [geïntimeerden] een andere woning hebben betrokken en [geïntimeerden] niet hebben gesteld dat zij willen terugkeren in de woning in [plaats 1] , heeft [appellante] niet gesteld welk belang zij nog heeft bij de door haar gevorderde ontruiming. Dit leidt er toe dat de grief in zover faalt en dat de afwijzing van deze vordering door de kantonrechter moet worden bekrachtigd, zij het op voormelde grond.
Buitengerechtelijke incassokosten.
6.11.
In haar brief van 18 november 2013 (productie 7 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellante] [geïntimeerden] gesommeerd tot betaling van de op dat moment bestaande huurachterstand binnen veertien dagen onder de aanzegging dat [appellante] aanspraak zal maken op incassokosten volgens de wet. Derhalve heeft [appellante] , anders dan [geïntimeerden] beweert, voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW. Zodoende is [geïntimeerden] de in lid 5 van voornoemde bepaling genormeerde vergoeding voor buitengerechtelijke incassohandelingen verschuldigd, zonder dat [appellante] gehouden is daartoe nog nadere incassohandelingen te verrichten (HR 13 juni 2014, ECLI: NL: HR: 2014:1405).
De verweren van [geïntimeerden] worden verworpen op grond van het bovenstaande.
Proceskosten.
6.12.
Het hof zal [geïntimeerden] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 97,74 explootkosten, € 711,- griffierecht en € 1.341,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief ( x tarief II = € 894,-).

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 september 2014 voor zover daarbij de vordering van [appellante] tot ontbinding van de huurovereenkomst is afgewezen en in zover opnieuw rechtdoende:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , aan het adres [adres] ;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellante] van € 3.977,08;
bekrachtigt voormeld vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 97,74 aan dagvaardingskosten, op € 711,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.W. van Rijkom en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2016.
griffier rolraadsheer