ECLI:NL:GHSHE:2016:2147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.187.628_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep conservatoir beslag en opheffing vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door Beheer Beheer B.V. tegen B.V. 1, waarbij Beheer Beheer B.V. de opheffing van conservatoir beslag op aandelen in B.V. 3 vordert. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant had de vordering in eerste aanleg afgewezen. Beheer Beheer B.V. stelt dat het beslag onterecht is gelegd, omdat de hoofdzaak inmiddels is doorgehaald en het beslag nog steeds op de aandelen rust. Het hof oordeelt dat het hoger beroep moet worden beoordeeld, ondanks de status van de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Beheer Beheer B.V. zelfstandig bevoegd bestuurder was van B.V. 1 en B.V. 2, en dat er een aandelentransactie heeft plaatsgevonden waarbij aandelen in B.V. 1 zijn overgedragen aan B.V. 2. B.V. 1 heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd op de aandelen in B.V. 3, wat Beheer Beheer B.V. aanvecht. Het hof overweegt dat het aan Beheer Beheer B.V. is om aannemelijk te maken dat de vorderingen van B.V. 1 ondeugdelijk zijn, en dat de voorzieningenrechter de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij zijn beoordeling.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de grieven van Beheer Beheer B.V. falen en bevestigt het de uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij Beheer Beheer B.V. wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het arrest is gewezen op 31 mei 2016 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.628/01
arrest van 31 mei 2016
in de zaak van
[Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [Beheer] Beheer,
advocaat: mr. D.S. Teitler te Nijmegen,
tegen
[B.V. 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [B.V. 1] ,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 november 2015, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [Beheer] Beheer als eiseres en [B.V. 1] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/296210/KG ZA 15-437)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [B.V. 1] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met vijf grieven en met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit kort geding gaat het, kort gezegd, om de vordering van [Beheer] Beheer uit artikel 705 lid 2 Rv tot opheffing van door [B.V. 1] gelegde beslagen. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen.
[Beheer] Beheer stelt, in punt 49 memorie van grieven, dat de hoofdzaak inmiddels na enkele maanden op de parkeerrol te hebben gestaan, ambtshalve is doorgehaald, maar dat het beslag nog steeds op de aandelen rust. Dit feit staat er niet aan in de weg dat het hof het hoger beroep dient te beoordelen. De hoofdzaak kan immers weer tot leven worden gewekt, ook door [Beheer] Beheer.
3.2.
De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [Beheer] Beheer B.V., is de heer [bestuurder en enig aandeelhouder van Beheer] (hierna: [Beheer] ).
2.2.
Gedurende de periode van 11 juni 2007 tot 26 maart 2015 was [Beheer] zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V. 2] en daarmee indirect zelfstandig bestuurder van [B.V. 1] , gedaagde.
2.3.
Bij notariële akte van 31 december 2014 heeft [Beheer] , alle geplaatste aandelen in het kapitaal van [B.V. 1] voor een koopsom van € 1,00 overgedragen aan [B.V. 2] , waarvan [Beheer] zelfstandig bevoegd bestuurder was. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V. 2] houdt derhalve per 31 december 2014 alle aandelen in het geplaatste kapitaal van [B.V. 1] Enig aandeelhouder van [B.V. 2] en aldus sinds 31 december 2014 indirect enig aandeelhouder van [B.V. 1] is mevrouw [indirect enig aandeelhouder van B.V. 1] (hierna: [indirect enig aandeelhouder van B.V. 1] ).
2.4.
Bij notariële akte van 31 december 2014 heeft [Beheer] in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V. 1] 5750 gewone aandelen, zijnde 57,5 % van het geplaatste kapitaal in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ) voor een koopsom van
€ 11.500,00 overgedragen en geleverd aan [Beheer] Beheer B.V.
2.5.
Bij brief van 24 juni 2015, op die datum betekend aan [Beheer] en [Beheer] Beheer B.V., heeft mr. J.F. Bil[hof: in eerste aanleg de advocaat van [B.V. 1] ]
, namens [B.V. 2] en [B.V. 1] de nietigheid ingeroepen van de aandelentransactie, waarbij 57,5 % van de aandelen in [B.V. 3] door [B.V. 1] is overgedragen aan [Beheer] Beheer B.V. en zijn [Beheer] en [Beheer] Beheer B.V. gesommeerd om - onder meer - deze transactie ongedaan te maken.
2.6.
Op 30 juni 2015 heeft [B.V. 1] verlof verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het leggen van conservatoir beslag op de aandelen in [B.V. 3] met bepaling van de hoogte van de vordering, inclusief rente en kosten op een bedrag van € 800.000,00.
2.7.
Op 1 juli 2015 heeft [B.V. 1] conservatoir (verhaals)beslag en beslag tot afgifte doen leggen op de genoemde aandelen in [B.V. 3] .
3.2.
Grief 1keert zich tegen de slotwoorden van rov. 2.2
‘en daarmee indirect zelfstandig bestuurder van [B.V. 1] , gedaagde’.
3.2.1.
[Beheer] Beheer voert eerst aan dat uit woord ‘daarmee’ lijkt te volgen dat vóór en tijdens de aandelenoverdracht op 31 december 2014 tussen [B.V. 1] en [B.V. 2] een vennootschappelijke band zou hebben bestaan. Dat was niet het geval. Voorts voert [Beheer] Beheer aan dat [Beheer] vóór en tijdens die overdracht zelfstandig bestuurder was van [B.V. 1] , niet indirect.
3.2.2.
Dat [Beheer] ten tijde van de aandelenoverdracht, 31 december 2014, zelfstandig bevoegd bestuurder was van zowel [B.V. 1] als [B.V. 2] is door [B.V. 1] erkend in punt 4 van haar pleitnota in eerste aanleg. De voorzieningenrechter is daar ook vanuit gegaan in de rov. 2.3 en 2.4. De grief is in zoverre terecht voorgesteld.
3.2.3.
Naast deze vaststelling hebben de slotwoorden van rov. 2.2 (die lijken te zijn ontleend aan het beslagrekest) geen zelfstandige betekenis. Het hof gaat derhalve daarvan uit, en niet van hetgeen in de slotwoorden van rov. 2.2 is vastgesteld.
3.2.4.
Omdat de beslissing van de voorzieningenrechter niet is gebaseerd op die slotwoorden kan de grief niet tot een andere beslissing leiden, zodat [Beheer] Beheer geen belang heeft bij de grief.
3.3.
Grief 4
3.3.1.
De voorzieningenrechter heeft bij zijn beoordeling de volgende maatstaf gehanteerd:
4.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt een gelegd beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoir beslag vordert (in dit geval [Beheer] Beheer B.V.) om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgeding procedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval [B.V. 1] ) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
Hiertegen is – terecht, want de maatstaf is juist – geen grief gericht.
3.3.2.
In de toelichting op de grief wordt gesteld dat uit de vastgestelde feiten nergens blijkt wat het ingeroepen recht is. Derhalve, zo stelt [Beheer] Beheer, is niet getoetst hoe het ingeroepen recht zich verhoudt tot het gelegde beslag.
3.3.3.
Het hof kan [Beheer] Beheer in haar betoog niet volgen. In het beslagrekest (punt 3), maar ook in de latere stukken, heeft [B.V. 1] de aandelenoverdracht onder verantwoordelijkheid van [Beheer] aan diens vennootschap [Beheer] Beheer tegen een veel te lage koopsom van € 11.500,- aangemerkt als een onrechtmatige daad en heeft zij zich beroepen op de nietigheid van die overdacht. De door [B.V. 1] ingeroepen rechten, zo volgt hieruit, zijn mitsdien die tot schadevergoeding (begroot op € 800.000,-) en teruglevering van de aandelen (nietigheid brengt dat noodzakelijkerwijs mee). Daarmee voldoet het beslagrekest aan de daaraan te stellen eis ter zake van het ingeroepen recht. Voor zover [Beheer] Beheer meent dat zwaardere eisen gesteld moeten worden aan het ingeroepen recht en de onderbouwing daarvan faalt het, want zij miskent het karakter van het beslagrekest – dat uit de aard daarvan slechts summier kan zijn – en van een kort geding, namelijk dat in spoedeisende omstandigheden een voorlopige voorziening dient te worden gegeven. Of het ingeroepen recht toereikend is onderbouwd en steekhoudend is, is aan de bodemrechter om te beoordelen.
3.3.4.
Het was aldus, volgens de gehanteerde maatstaf, aan [Beheer] Beheer om aannemelijk te maken dat de op onrechtmatige daad en de ingeroepen nietigheid gegronde vorderingen ondeugdelijk zijn. De voorzieningenrechter heeft dit getoetst.
3.3.5.
Grief 4 faalt.
3.4.
Grief 5
3.4.1.
In deze grief betoogt [Beheer] Beheer dat het beslagrekest niet voldoet aan op straffe van nietigheid voorgeschreven normen, in het bijzonder omdat niet is aangegeven voor welk verlof beslag is gevraagd en verleend. Er is verzocht revindicatoir/conservatoir beslag te leggen zonder een keuze te maken. Blijkens hoofdstuk F van de beslagsyllabus mag een verkregen verlof slechts éénmaal worden gebruikt. [Beheer] heeft tweemaal beslag gelegd, namelijk op 1 juli 2015 te 1:20 uur conservatoir (verhaals)beslag en op 1 juli 2015 te 11:25 uur conservatoir beslag tot afgifte.
3.4.2.
De grief faalt reeds omdat het vragen van verlof zoals gedaan, namelijk om revindicatoir en conservatoir beslag te mogen leggen, niet wordt verboden op straffe van nietigheid. Een daartoe strekkende wettelijke bepaling wordt door [Beheer] Beheer niet aangewezen. Uit artikel 705 Rv volgt dat niet.
Ook het toewijzend beslissen op een dergelijk verzoek wordt niet bedreigd met nietigheid. Dat sprake is van een verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen in de beslagexploten wordt niet gesteld en is niet gebleken. De aanbevelingen in de beslagsyllabus zijn niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.
3.4.3.
Het hof is voorts van oordeel dat hoofdstuk F van de beslagsyllabus niet ziet op het hier bedoelde geval dat (vrijwel) gelijktijdig verhaalsbeslag en beslag tot afgifte wordt gelegd uit hoofde van één rechtsfeit, namelijk de aandelenverkoop tegen een te lage prijs. Er is geen sprake van herhaald beslag.
3.4.4.
De grief faalt.
3.5.
De grieven 2 en 3
3.5.1.
Beide grieven keren zich tegen hetgeen werd overwogen in rov. 4.8. Bij die grieven heeft [Beheer] Beheer geen belang nu die zich keren tegen een overweging ten overvloede (De voorzieningenrechter veroorlooft zich op te merken dat …) en niet kunnen afdoen aan hetgeen in de voorafgaande rechtsoverwegingen werd geoordeeld. Deze eerdere oordelen, die niet door een grief worden bestreden, dragen de beslissing zelfstandig.
3.5.2.
Grief 3 keert zich tegen de volgende opmerking van de voorzieningenrechter:
op het eerste gezicht lijkt een koopprijs van € 11.500 voor een onderneming met enig perspectief ridicuul.
De opmerking raakt de kern van de zaak: is de koopovereenkomst met een koopprijs van € 11.500,-, eventueel aangevuld met andere standpunten, zoals het overnemen van een schuld ad € 430.000,-, een aanvaardbare prijs, althans een prijs die niet als onrechtmatig of een overeenkomst die niet als nietig zal worden aangemerkt?
Het hof is van oordeel dat [Beheer] Beheer met haar betogen de aan te leggen maatstaf, namelijk dat summierlijk moet blijken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [B.V. 1] , miskent. Het is niet aan de voorzieningenrechter om vast te stellen wat een redelijke prijs is, maar aan [Beheer] Beheer om aannemelijk te maken dat de vordering ondeugdelijk is. Het hof is met de voorzieningenrechter, in het bijzonder hetgeen werd overwogen in rov. 4.4 wat het hof het zijne maakt, van oordeel dat [Beheer] Beheer er vooralsnog niet in is geslaagd dat aannemelijk te maken.
3.5.3.
De grieven falen.
3.6.
Nu de grieven falen dient het vonnis te worden bekrachtigd, onder handhaving van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, met veroordeling van [Beheer] Beheer in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [Beheer] Beheer in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [B.V. 1] gevallen op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2016.
griffier rolraadsheer