ECLI:NL:GHSHE:2016:2144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.186.515_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over griffierecht en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma Auto tegen Auto-onderdelen B.V. inzake het niet tijdig voldoen van het griffierecht. Het hoger beroep is ingeleid op 15 februari 2016, maar Auto heeft het griffierecht pas op 5 april 2016 betaald, zeven dagen na de wettelijke termijn. De advocaat van Auto heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat Auto geen griffierechtnota had ontvangen en pas na de eerste aanmaning het betalingskenmerk had gekregen. Het hof heeft overwogen dat het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie in dit geval zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het hof heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten van de Hoge Raad waarin het belang van toegang tot de rechter wordt benadrukt. Het hof heeft besloten om af te zien van de sanctie en de zaak te verwijzen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van Auto. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.186.515/01
arrest van 31 mei 2016
in de zaak van
de vennootschap onder firma Auto [Auto],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [Auto] ,
advocaat: mr. O. Diemel te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch,
tegen
[Auto-onderdelen] Auto-onderdelen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Auto-onderdelen] ,
advocaat: mr. W.A. de Vroom te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 februari 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 8 januari 2015, 12 maart 2015, 23 april 2015 en 26 november 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [Auto] als eiseres en [Auto-onderdelen] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3518431 / 431; rolnummer 14-9091)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[Auto] heeft bij voormeld exploot [Auto-onderdelen] opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 maart 2016.
2.2.
[Auto] heeft de zaak aangebracht ter rolzitting van 1 maart 2016. [Auto] en [Auto-onderdelen] zijn bij advocaat op de rol verschenen.
2.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 29 maart 2016, te voldoen. Geconstateerd is dat [Auto] het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan.
2.4.
Op de rol van 26 april 2016 is [Auto] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [Auto] heeft een akte genomen.
[Auto-onderdelen] is op dezelfde roldatum in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het instellen van incidenteel appel. [Auto-onderdelen] heeft geen akte genomen.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Rv dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (artikel 127a lid 3 Rv).
3.2.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft [Auto] het griffierecht op 5 april 2016, dus zeven dagen te laat, betaald.
3.3.
In haar akte heeft de advocaat van [Auto] een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
3.4
Zij heeft nimmer een griffierechtnota ontvangen. Op 4 april 2016 heeft zij van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) een eerste aanmaning ontvangen d.d.
30 maart 2016 met het verzoek het verschuldigde griffierecht van € 718,00 binnen veertien dagen te betalen. In deze aanmaning staat het 16-cijferig betalingskenmerk vermeld, dat een verplicht en bepalend element is bij het verrichten van een correcte betaling. Het griffierecht kon dan ook niet eerder worden overgemaakt dan nadat haar met de eerste aanmaning het 16-cijferig betalingskenmerk bekend was geworden. Naar aanleiding van de aanmaning heeft zij nog dezelfde dag, dus op 4 april 2016, het griffierecht overgemaakt naar de bankrekening van het LDCR.
Gelet op deze omstandigheden, de geringe overschrijding van de betalingstermijn en het belang van [Auto] bij een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep en toegang tot de rechter ex artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Universele Vrijheden (EVRM), zal een ontslag van instantie leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, aldus de advocaat.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
In zijn arresten van 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:1064 en 1075) heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt welk groot belang moet worden gehecht aan het recht van partijen hun zaak in hoger beroep aan de rechter te kunnen voorleggen. De Hoge Raad overwoog in dat verband dat een goede procesorde meebrengt dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het rolreglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen.
3.5.2.
In het onderhavige geval heeft [Auto] het griffierecht weliswaar betaald na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn, maar binnen de betalingstermijn van de eerste aanmaning die zij van het LDCR heeft ontvangen. Niet vaststaat dat [Auto] een griffierechtnota heeft ontvangen.
3.6.
Naar het oordeel van het hof zou het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie in het onderhavige geval gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 127a lid 3 Rv. In deze omstandigheden is een ontslag van instantie een onevenredig zware sanctie op het gepleegde verzuim, zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging is te vinden in de belangen van de wederpartij. Artikel 127a Rv strekt niet tot bescherming van de belangen van de wederpartij.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hof afziet van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van [Auto] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 28 juni 2016 voor het nemen van een memorie van grieven aan de zijde van [Auto] (ambtshalve peremptoir);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2016.
griffier rolraadsheer