ECLI:NL:GHSHE:2016:2128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.159.362_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil in de gezondheidszorg over functiebeschrijvingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een arbeidsgeschil in de gezondheidszorg met betrekking tot functiebeschrijvingen. De appellanten, bestaande uit meerdere personen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 26 april 2016, waarin het voornemen werd uitgesproken om de heer K. Nugteren als deskundige te benoemen. In het huidige arrest wordt deze benoeming bevestigd, nu partijen het eens zijn over de deskundige. Het hof heeft de deskundige de opdracht gegeven om de in geschil zijnde functiebeschrijvingen te beoordelen aan de hand van specifieke vragen die zijn geformuleerd in het arrest. De deskundige moet onder andere vaststellen of de functiebeschrijvingen in overeenstemming zijn met de cao en of deze volledig zijn. Het hof heeft ook bepaald dat de appellanten het voorschot op de kosten van de deskundige moeten betalen, en dat de zaak op 27 september 2016 opnieuw op de rol komt in afwachting van het deskundigenbericht. Het arrest is openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.159.362/01
arrest van 31 mei 2016
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellante 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellante 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellante 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellante 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellante 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9.
[appellante 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10.
[appellante 10] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. S.M.M. Teklenburg te Eindhoven,
tegen
Stichting Catharinaziekenhuis,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als CZE,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2370427, rolnummer 13-12371 gewezen vonnis van 17 juli 2014.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 april 2016;
  • de akte van CZE.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen voornemens te zijn de heer K. Nugteren als deskundige te benoemen en heeft het de zaak naar de rol verwezen opdat CZE, dat zich niet over de benoeming van Nugteren als deskundige heeft uitgelaten, dit alsnog kan doen. Bij genoemde akte heeft CZE laten weten zich te kunnen vinden in de benoeming van de door [appellanten c.s.] voorgestelde deskundige.
9.2.
Gelet op de achtergrond en ervaring van Nugteren, beschikt hij over de vereiste HRM-expertise om de vragen van het hof in de onderhavige zaak te beantwoorden. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat zijn objectiviteit niet is gewaarborgd als hij het onderhavige onderzoek zou doen. CZE heeft in dit verband aangegeven dat het persoonlijke lidmaatschap van het CNV voor haar geen bezwaar is. Het hof zal daarom bij dit arrest overgaan tot benoeming van Nugteren als deskundige, mede in aanmerking genomen dat partijen het hierover eens zijn.
9.3.
Partijen zijn het niet eens geworden over de door de deskundige te beantwoorden vragen. Rekening houdend met de door partijen gedane suggesties bepaalt het hof dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
Hoofdvraag
Zijn de in het geding zijnde functiebeschrijvingen (productie 12a en 12b bij de inleidende dagvaarding) in overeenstemming met hetgeen is bepaald in Bijlage D en Bijlage E van de cao (productie 13 en 14 bij de inleidende dagvaarding)?
Subvragen
(1) Kunt u bij het beantwoorden van genoemde hoofdvraag een onderscheid maken tussen de beschrijvingen van de functies en de opzet van de beschrijvingen?
(2) Zijn de in het geding zijnde functiebeschrijvingen volledig en voldoen deze aan de te stellen voorwaarden? Kunt u hierbij een onderscheid maken naar de plaats van de functies binnen de organisatie enerzijds en de door CZE separaat (naast de functiebeschrijvingen) opgestelde competentieprofielen anderzijds?
(3) Hebben de door CZE opgestelde competentieprofielen een rol van betekenis bij de functiebeschrijvingen? Wijken de competentieprofielen af van de functiebeschrijvingen? Zo ja, mag dit?
(4) Zijn binnen het CZE andere documenten vastgesteld dan de competentieprofielen die een rol van betekenis hebben bij de functiebeschrijvingen? Zo ja, mogen daarin functieverzwarende aspecten worden benoemd? Is dat hier het geval?
(5) Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
9.4.
[appellanten c.s.] hebben voorgesteld om de deskundige ook de vraag voor te leggen of de in het geding zijnde functiebeschrijvingen zijn opgesteld door een daartoe, conform de kwaliteitseisen, bevoegd en bekwaam persoon (of personen), alsook de vraag of en zo ja in hoeverre CZE, althans IBC, op correcte uitvoering heeft gegeven aan het arrest van dit hof van 6 maart 2012 (zie rov. 3.1.8 van het tussenarrest van 19 januari 2016 in de onderhavige zaak). Het hof acht deze vragen in het kader van het onderhavige deskundigenonderzoek echter niet relevant. Dit onderzoek betreft immers het inhoudelijke geschilpunt van partijen, en niet het proces dat is gevolgd om te komen tot de functiebeschrijvingen (zie het tussenarrest van 19 januari 2016, met name rov. 3.5 en 3.10).
9.5.
CZE heeft bezwaar gemaakt tegen het merendeel van de subvragen. De bezwaren van CZE komen in de kern erop neer dat deze vragen niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil (het antwoord op de hoofdvraag). Wanneer CZE dat standpunt terecht blijkt in te nemen, dan zal dat blijken uit het door de deskundige uit te brengen rapport. Het hof ziet thans geen aanleiding om deze deelvragen niet te stellen.
9.6.
In overeenstemming met hetgeen in rov. 6.2.4 van het tussenarrest van 26 april 2016 is overwogen, zal het hof bepalen dat [appellanten c.s.] het voorschot op de kosten van de deskundige dienen te betalen ter grootte van het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 3.630,-- inclusief btw.
9.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

10.De uitspraak

Het hof:
10.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rov. 9.3 van dit arrest geformuleerde vragen;
10.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer K. Nugteren,
POZW b.v.,
[adres] ,
[postcode] [vestigingsplaats] ;
10.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
10.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
10.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 3.630,-- inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat [appellanten c.s.] genoemd voorschot van € 3.630,-- zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
10.6.
benoemt mr. J.P. de Haan tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
10.7.
verwijst de zaak naar de rol van 27 september 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellanten c.s.] ;
10.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M. van Ham en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2016.
griffier rolraadsheer