ECLI:NL:GHSHE:2016:2116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
20-001945-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident te Tilburg, waarbij vader als schutter wordt aangemerkt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een zoon, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren wegens medeplegen van poging tot moord na een schietincident op 17 juni 2013 in Tilburg. De rechtbank had vastgesteld dat de medeverdachte, de vader van de verdachte, met een vuurwapen op het slachtoffer had geschoten, maar kon niet vaststellen wie van de twee verdachten daadwerkelijk had geschoten. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en geconcludeerd dat de vader de schutter was. Het hof oordeelde echter dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het gebruik van het vuurwapen door zijn vader. De verdachte was betrokken bij een vechtpartij met het slachtoffer en het hof concludeerde dat hij niet wist dat zijn vader een vuurwapen bij zich had. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001945-14
Uitspraak : 31 mei 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 juni 2014 in de strafzaak met parketnummer 02-800571-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord en hem wegens het medeplegen van poging tot doodslag (impliciet subsidiair ten laste gelegd) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is – op gronden als in de pleitnota weergegeven – primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is inhoudelijk verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen twee, althans een of meer kogel(s) in/door het hoofd en/of de oksel, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Op 17 juni 2013 is aan de [locatie] te Tilburg met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten. Er zijn twee kogels afgevuurd welke het slachtoffer in zijn hoofd en in zijn lichaam (rechter borstkas) hebben geraakt. Hoewel het slachtoffer ernstig gewond is geraakt, heeft hij dit schietincident overleefd.
Verdachte en zijn vader zijn als verdachten aangemerkt van deze schietpartij. Beiden hadden een half uur tevoren op het Verdiplein het slachtoffer met [getuige 1] in de auto getroffen. Vanwege een korte relatie tussen de vriendin van het slachtoffer en de vader van verdachte was sprake van een al langer durende onenigheid. Vervolgens zijn verdachte en zijn vader in de auto naar de [locatie] gereden waarna een schietpartij plaatsvond. Beide verdachten hebben ontkend op het slachtoffer te hebben geschoten en hebben zich verder grotendeels, ook in hoger beroep, op hun zwijgrecht beroepen.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat is komen vast te staan dat met één vuurwapen door één van hen is geschoten (en niet door beiden) en het hof sluit zich daar bij aan. De rechtbank was echter van oordeel dat niet kon worden vastgesteld wie van de twee verdachten heeft geschoten en heeft beide verdachten als medepleger (van poging tot moord) veroordeeld, omdat beiden (met voorbedachte raad) feitelijke uitvoeringshandelingen hebben verricht en een voldoende substantiële bijdrage aan het delict hebben geleverd. Verdachte en zijn vader hebben gezamenlijk opgetreden, geen van beiden heeft actie ondernomen om de ander te beletten dat het vuurwapen daadwerkelijk zou worden gebruikt en evenmin heeft één van de twee zich van het door de (mede)verdachte gepleegde geweld gedistantieerd, ook niet nadat het eerste of zelfs nadat het tweede schot is gelost. Beiden hebben ook een motief gehad. De afzonderlijke verdachten zijn tezamen verantwoordelijk voor de gedragingen van een ieder alsmede voor de consequentie daarvan, zodat in het midden kan blijven wie van de twee het vuurwapen bij zich heeft gedragen en wie van hen uiteindelijk de schutter is geweest, aldus de overwegingen van de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] zoals zij die tegenover de politie hebben afgelegd betrouwbaar. Uit deze verklaringen volgt onmiskenbaar dat het de medeverdachte, te weten de vader van de verdachte, is geweest die op de aangever heeft geschoten. De verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] vinden steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
[slachtoffer] en [getuige 1] zijn door de politie – afzonderlijk van elkaar – direct na het voorval (nog in het ziekenhuis) gehoord en hebben daarbij beiden de vader van de verdachte aangewezen als degene die met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten. Zij hebben daarover min of meer gelijkluidend verklaard, zonder dat er enige aanwijzing is dat zij daarover overleg hebben gehad. Hun kort nadien afgelegde verklaringen als getuige vinden voorts steun in de verklaring van de getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat de man met het vuurwapen op de bestuurdersstoel plaatsnam en wegreed, alsmede in de camerabeelden. Daaruit leidt het hof af dat de medeverdachte op 17 juni 2013 steeds als bestuurder heeft opgetreden, ook op de [locatie] .
De getuige [getuige 3] die daarentegen verdachte heeft aangewezen als schutter, heeft zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris over bepaalde essentiële details van het schietincident, met name de volgorde en het verloop van de gebeurtenissen, verklaringen afgelegd die niet door enig ander bewijsmiddel worden ondersteund, dan wel die aantoonbaar onjuist zijn. Zo heeft hij verklaard dat hij tussen de verdachte en [slachtoffer] is gesprongen, hetgeen geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Voorts heeft hij verklaard dat de verdachte eerst met het vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten en daarna het wapen op hem, [getuige 3] , heeft gericht en pas daarna een tweede schot heeft gelost op het hoofd van het slachtoffer. Dit terwijl het slachtoffer heeft verklaard dat hij eerst in zijn hoofd is geraakt en daarna pas in de zijkant van zijn borstkas.
[getuige 3] heeft bij de politie voorts in het geheel niet verklaard dat de medeverdachte iets zou hebben geroepen. Pas tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris legt hij daarover een relatief gedetailleerde verklaring af.
Een en ander maakt zijn verklaringen in de ogen van het hof onvoldoende betrouwbaar, zodat het hof zijn verklaringen niet tot het bewijs zal bezigen. Dat de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] in hun verklaringen enigszins zijn gaan twijfelen over het antwoord op de vraag wie geschoten heeft, is veroorzaakt door het gegeven dat de getuige [getuige 3] , een dag na het incident in het ziekenhuis met [slachtoffer] en thuis met [getuige 1] over de toedracht heeft gesproken. [getuige 1] heeft daarover ook duidelijk verklaard en heeft vervolgens met klem herhaald dat zij met eigen ogen heeft gezien dat de verdachte haar vriend sloeg en dat de medeverdachte op haar vriend schoot. Ze heeft niet gezien dat er ook op [getuige 3] werd gericht en ze heeft verklaard dat ze dat alleen maar van [getuige 3] had gehoord.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het de medeverdachte was die met een vuurwapen twee keer heeft geschoten op het slachtoffer [slachtoffer] en hem daarbij in zijn hoofd en in zijn lichaam (rechter borstkas) heeft geraakt. Het hof gaat er daarbij van uit dat zijn handelen dient te worden aangemerkt als een poging tot doodslag, nu uit het dossier niet is gebleken van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor ziet gesteld is of de vader van de verdachte het feit (poging doodslag) tezamen en in vereniging met zijn zoon, de verdachte, heeft gepleegd en of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger, in die zin dat deze een wezenlijke en substantiële bijdrage heeft geleverd aan het schieten op het slachtoffer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de medepleger dient volgens vaste rechtspraak sprake te zijn van opzet, minstens in voorwaardelijke zin, met betrekking tot (in grote trekken) het handelen van de mededader(s). Medeplegen vereist verder een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie de feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij dient de intellectuele en/of materiële bijdrage van de medepleger van voldoende gewicht te zijn (het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het delict).
Op grond van het dossier kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte wist (ook niet in voorwaardelijke zin) dat zijn vader een vuurwapen bij zich had en dat deze op [slachtoffer] zou gaan schieten. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof voorts af dat het schietincident zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. De verdachte was aan het vechten met [slachtoffer] , hetgeen volgens hem ook de reden was om [slachtoffer] op te zoeken. Niet valt uit te sluiten dat verdachte tijdens de vechtpartij niet heeft gezien dat zijn vader achter hem stond met een vuurwapen in zijn hand.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier kan niet de bewustheid van verdachte van het vuurwapengebruik door zijn vader worden afgeleid. Met andere woorden: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het gebruik van het vuurwapen jegens het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Het enkele gegeven dat hij samen met zijn vader de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en kennelijk een mes bij zich had, kan daarvoor evenmin het bewijs leveren. Aan het niet beletten om het vuurwapen te gebruiken of het zich niet distantiëren daarvan, als door de rechtbank overwogen, komt in de onderhavige casus geen doorslaggevende betekenis toe, gelet op het korte tijdsbestek waarin een en ander zich heeft afgespeeld en gelet op het gegeven dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gezien dat zijn vader met een wapen achter hem stond. Derhalve komt het hof, anders dan de rechtbank, niet tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Ten overvloede overweegt het hof dat de verdachte weliswaar geweld heeft gebruikt jegens [slachtoffer] door hem te slaan, maar nu een geweldsfeit (als openlijke geweldpleging of (zware) mishandeling) niet ten laste is gelegd kan het hof niet anders dan de verdachte vrijspreken.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.065,50.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.997,50. De rechtbank is kennelijk abusievelijk uitgegaan van een lager bedrag en heeft geen rekening gehouden met de vermeerdering met € 68,00 wegens langer verblijf in het ziekenhuis. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het niet toegewezen bedrag.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet worden ontvangen.
Voorlopige hechtenis
Het hof heeft bij beschikking van 19 mei 2016, welke afzonderlijk is geminuteerd, het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis reeds opgeheven en de verdachte onmiddellijk in vrijheid is gesteld met ingang van vrijdag 20 mei 2016 te 10.00 uur.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 31 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.