ECLI:NL:GHSHE:2016:211

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
20-000704-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake poging tot zware mishandeling

Op 28 januari 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de verdachte op 19 februari 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor poging tot zware mishandeling. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de verdediging, die pleitte voor vrijspraak van de verdachte.

Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waaronder DNA-onderzoek dat een match aangaf met het slachtoffer. De verklaring van het slachtoffer werd als betrouwbaar beschouwd, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de toedracht van de verwondingen. Het hof oordeelde dat de verdachte met opzet handelde door het slachtoffer met een mes te steken, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij het hof zich verenigde met de redengeving van het eerdere vonnis. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. E.A.A.M. Pfeil, en de raadsheren mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.R. Hartmann, met mr. H. Nieuwendijk als griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000704-14
Uitspraak : 28 januari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 19 februari 2014 in de strafzaak met parketnummer
01-810122-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen omtrent in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust:
A.
met vervanging van:
 de laatste alinea van pagina 2 van het vonnis door de volgende bewijsmiddelen:
Op het T-shirt van verdachte zaten op borsthoogte enkele bloedspatten. Een van deze bloedspatten werd door de politie bemonsterd, voorzien van de benodigde gegevens, in beslag genomen, verzegeld en gewaarmerkt met SIN: AAEK8650NL. Verbalisanten zagen dat ook op de rugzijde van het T-shirt een soortgelijke bloedspat aanwezig was (proces-verbaal van bevindingen, p. 84-90).
Tijdens DNA-onderzoek door het NFI wordt in de bemonstering met SIN: AAEK8650NL een onvolledig DNA profiel gevonden dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering is kleiner dat één op één miljard. (NFI-rapport, p. 153-155).
 de eerste zin van de vierde alinea van pagina 3 van het vonnis door de volgende zin:
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 12 maart 2012 samen met verdachte thuis was.
 de derde alinea van pagina 4 van het vonnis door de laatste alinea van dit arrest.
B.
onder aanvulling van:
 de bewijsmiddelen met de volgende passage uit het in het vonnis van de rechtbank in voetnoot 5 aangehaalde bewijsmiddel (proces-verbaal van bevindingen, p. 70-71 van het politiedossier):
(pagina 70)
‘Wij, verbalisanten, zagen dat de ambulance inmiddels ook ter plaatse was gekomen en doende was met een man welke alleen een onderbroek aan had. Wij zagen dat deze man een diepe vleeswond had op de achterzijde van zijn rechterbeen ter hoogte van zijn knieholte.’
 de volgende overwegingen omtrent het bewijs
Anders dan de raadsvrouwe acht het hof de verklaring van aangever betrouwbaar. De omstandigheid dat aangever die avond naar eigen zeggen enige alcoholhoudende drank had gedronken, maakt dit niet anders. Voorts is naar het oordeel van het hof, in afwijking van hetgeen de raadsvrouwe heeft betoogd, de leugenachtigheid van de verklaring van aangever dat hij, toen hij op de brancard lag, verdachte heeft zien douchen, en dat hij, aangever, de volgende dag heeft gezien dat verdachte zijn kleren had gewassen, niet komen vast te staan. De verklaring van aangever kan derhalve tot het bewijs worden gebezigd.
Het verweer van de raadsvrouwe dat er ernstige twijfels zijn over de toedracht van de verwonding van aangever, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Ten slotte verwerpt het hof ook het verweer van de raadsvrouwe dat er onvoldoende bewijs is voor opzet bij verdachte op zware mishandeling. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte [slachtoffer] met een mes zodanig heeft gestoken dat daardoor een diepe vleeswond kon ontstaan aan de achterzijde van het rechterbeen van [slachtoffer] ter hoogte van de knieholte, alwaar zich spieren, pezen en zenuwen bevinden. Door aldus te steken bestond de aanmerkelijke kans dat spieren, pezen en/of zenuwen zodanig geraakt zouden worden dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Met zijn handelen heeft verdachte derhalve willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever aan dit steken zwaar lichamelijk letsel aan dat been zou overhouden. Dat verdachte na het steken [slachtoffer] niet alsnog zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht toen die gelegenheid zich voordeed, zoals de raadsvrouwe naar voren heeft gebracht, doet, los van de vraag of die gelegenheid er werkelijk is geweest, aan het voorgaande niets af.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 28 januari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.