Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift, ingekomen ter griffie op 5 januari 2016;
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 8 januari 2016;
- een brief van de zijde van [appellant] met de in eerste aanleg door [verweerster] overgelegde pleitnota, ingekomen ter griffie op 27 januari 2016;
- een brief van de zijde van [appellant] , ingekomen ter griffie op 9 februari 2016, met als bijlage een brief van de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 februari 2016;
- een brief van de zijde van [appellant] met een productie, ingekomen ter griffie op 3 maart 2016;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 april 2016;
- de ter zitting door partijen overgelegde stukken, te weten: de pleitnota’s aan de hand waarvan de advocaten hun standpunten hebben toegelicht, en pagina 18 van het verzoekschrift eerste aanleg, die in het door het hof op 8 januari 2016 ontvangen procesdossier ontbrak;
- een op 20 april 2016 ter griffie ingekomen V-formulier waarin wordt medegedeeld dat partijen niet tot een oplossing in der minne zijn gekomen en waarin wordt verzocht om een beschikking.
3.De beoordeling
Tijdens dit gesprek is van de zijde van [verweerster] een aanbod van Enterprise (een concurrent van [verweerster] ) aan [appellant] aan de orde gesteld en heeft [verweerster] [appellant] beticht van het ronselen van één van zijn directe medewerkers, [medewerkster] . [appellant] heeft medegedeeld zelf benaderd te zijn door Enterprise en heeft aangegeven bij [verweerster] te willen blijven. Afgesproken is dat op 14 september 2015 een vervolggesprek zou plaatsvinden.
€ 23.611,00 en een billijke vergoeding van € 47.222,00 en een door het hof te bepalen vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [appellant] dient te voldoen en meer subsidiair te bepalen dat [verweerster] aan [appellant] de transitievergoeding moet betalen. Daarnaast formuleert hij een provisionele vordering tot, kort gezegd, betaling van loon en tewerkstelling.
“Het overstappen naar een concurrent (…) wordt door [verweerster] absoluut niet geaccepteerd.”.Volgens [appellant] was hij echter helemaal niet van plan om over te stappen naar de concurrent en dat blijkt ook nergens uit. Volgens [appellant] was de insteek van [verweerster] tijdens dat gesprek dat hij weg moest. Daarbij is hem te verstaan gegeven dat de oplossing binnen of buiten [verweerster] zou zijn, maar dat wanneer hij bij [verweerster] zou blijven het hem heel moeilijk gemaakt zou worden. [verweerster] heeft dat niet betwist. Op maandag 14 september 2015 zou een vervolggesprek plaatsvinden. Dat is gebeurd en [appellant] stelt dat hij gelet op de gang van zaken op 11 september 2015 wederom de opnamefunctie van zijn mobiele telefoon gebruikt om een geluidsopname te maken van het gesprek. Deze telefoon lag aan de oplader. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet heimelijk deze gesprekken had mogen opnemen, maar dat het gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet onbegrijpelijk is dat hij dat heeft gedaan. [appellant] had immers terecht het vermoeden dat het gesprek op 11 september 2015 (minst genomen) zeer onplezierig voor hem zou zijn, welk vermoeden werd bewaarheid, en daaruit kon hij eveneens het terechte vermoeden putten dat dit op 14 september 2015 wederom het geval zou zijn.